OUDDORPSE PLANTEN- EN DIERENBENAMINGEN P. Heerschap De typische planten- en dierenbena- mingen die in een bepaalde plaats of streek gebruikt worden, zijn meest alle zeer oud. Van generatie op gene ratie werden zij eeuwenlang monde ling overgeleverd. Omstreeks 1260 schreef de bij Brugge geboren Jacob van Maerlant1 een leer zaam werk over planten, dieren en gesteenten dat hij Naturen Bloeme noemde. Zulke op rijm geschreven didactische boeken waren bedoeld om leergierige leken iets te leren. In dit werk geeft hij o.m. een beschrij ving van de muushont. Dit woord is tot in onze tijd nog in West-Vlaan- deren, Zeeland en op Goeree-Over- flakkee de benaming gebleven voor de wezel. In Ouddorp spreken vooral de ouderen van muushonge'ie als ze dit diertje bedoelen. In Naturen Bloeme treffen we boven dien een interessante mededeling aan over Westvoorne, het latere Goeree. In het tweede deel lezen we als hij een beschrijving geeft van de musen, vanaf regel 2952: 'in West Vorne ne mach ghene ratte leven: dat weet hi die dit heeft bescreven'^ Omstreeks 1260 kunnen er dus in dat gebied geen ratten leven! Behalve dat streekgebonden benamin gen al zeer lang gebruikt worden, blijkt dat dergelijke aanduidingen de kenmerken, het wezen en de uiterlij ke verschijningsvormen van plant en dier in de meeste gevallen kernach tiger weergeven dan veel planten en dierennamen in het Algemeen Neder lands, die vaak een gebrekkige ver taling van de latijnse naam zijn. Tijdens de voorbereiding van het re- gioboek over de dialecten op Goeree- Overflakkee zijn door mij Ouddorpse benamingen verzameld. Opgemerkt dient te worden dat er veel niet meer door de huidige generatie worden ge bruikt. Het zou jammer zijn als deze 'bloemrijke' namen geheel zouden ver dwijnen. Om een lange dorre opsomming te ver mijden is in het volgende een aantal van die namen verwerkt in een ver haaltje, dat in het dialect van Oud dorp geschreven is. De Algemene Ne derlandse benaming is achter die in het dialect vermeld. De seizoenen deur'' Tussen gorzen in slikken, een eiland in waeter 'evange, een eiland, vlak in nog 's vlak, in toch zóó aors ied're kêêr, zóó aors in elk seizoen. Dienk ik me kind, dan zie 'k voor- jaer zóó: de roze plekken van puute- bloomen (voorjaarshelmbloem) op de haogte. Een zocht licht striekt over de gele sissen (narcissen) in blaeu- we stieselties (blauwe druifjes) in 't hof. Langs de kant van de wegt de gele stippen van de melkwied (paardebloem), in de witte vlokken van de koekoeksgroewnte (fluitekruid) wêêr je fluiten van kon maeke. In de abêêlen begint een vermolthouter aok wel franse liester'' (lijster) te ziengene, een lewèrke (leeuwerik) klimt jubelend al haoger in haoger in de locht. 's Aevens 't gekwaek van de puuten (kikkers) in de kèrke- slóót® In dan was dêêr de zeumer in al z'n uutbundigheid. Je gieng bonte keezen (junikevers) vange bie de vuurtoren, gróóte kevers mit d'r zwart-witte vlekken op d'r schild een buuk van 3

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1993 | | pagina 5