Als sprake was van een bloedverwantschap in combinatie met overspel, werd door vele deskundigen zelfs de doodstraf op zijn plaats geoordeeld. Was slechts sprake van aanverwantschap, dan werd veel lichter gestraft en, zoals we nog zullen zien, soms zelfs volstaan met een geldboete. Ondanks de toenmalige grote versnippering van de rechtspraak, en de veelal geringe deskundigheid van vooral de plattelandsvierscharen, concludeert Rooden- burg aan de hand van een twaalftal onder zochte processen dat het met de rechtsongelijkheid toch meestal nogal meeviel, voornamelijk omdat enerzijds veel gevallen in laatste instantie bij het Hof van Holland terechtkwamen en anderzijds de lekenrechters van de hoge heerlijkheden, die zelf zware misdaden mochten berechten, meestal zo wijs waren om deskundig advies te zoeken. Kerk en Staten We moeten dus aannemen dat de Zeeuwse rechtspraktijk op het gebied van huwe lijksrecht en bloedschande niet veel verschilde van de Hollandse. De Zeeuwse Politieke Ordonnantie van 1593 wilde echter meer regelen dan de Hollandse. Ze bevatte bijvoor beeld ook verordeningen tegen prostitutie en toneelspelen en, waar het ging om het druk ken en verspreiden van wat weinig specifiek omschreven wordt als 'ongoddelijke, schan- daleuse en ergerlijke boecxk, liedekens, refereynen en nieumaren etcetera', was er zelfs sprake van regelrechte censuur. De reden voor deze verdergaande regelgeving was dat de Staten van Zeeland, veel meer dan hun 'bondgenoten' van de andere gewesten, betrokken geraakt waren bij het bestuur van de kerkelijke organisatie. Die ontwikkeling had zijn definitieve vorm gekregen in de Zeeuwse Kerkorde, eigenlijk de notulen van een geheel of gedeeltelijk door de Staten gedi rigeerde provinciale synode uit 1590, die op 23 juli 1591 als een resolutie van de Staten was afgekondigd. De positie van de Gereformeerde Kerk in Zeeland was daarmee ook formeel aanzienlijk minder zelfstandig geworden dan die in de andere gewesten en aan de wereldlijke overheid ondergeschikt ge maakt.3 Sindsdien behoefden bijvoorbeeld niet alleen alle benoemingen in kerkelijke ambten bekrachtiging door of namens de Staten, ook het houden van provinciale synodale vergade ringen had voortaan de toestemming van de Staten nodig. In hoeverre hier sprake was van een soort machtsgreep van de wereldlijke overheid (zoals de uitgevers van de Acta schijnen te menen) dan wel van een door de geestelijke leiders aan de Staten opgedrongen verantwoordelijkheid, moet hier buiten beschouwing blijven. Ons beperkend tot het onderwerp, blijkt de afwijkende rol van de Zeeuwse Staten vooral in twee opzichten. Op de eerste plaats blijken deze veel meer aandacht en moeite te besteden aan de hand having van de in de Politieke Ordonnantie gegeven voorschriften dan elders het geval is; ze worden met de Ampliatie van 16664 en de Nadere ampliatie van 16735, nog eens her haald en (op andere punten dan de huwelijkswetgeving) aangevuld. Bovendien, en dat levert interessante gegevens op over de rechtspraktijk inzake met name de verboden graden, trad sindsdien de Statenvergadering op als uiteindelijke scheidsrechter bij verschillen van mening en in twijfelgevallen. Tussen 1601 en 1701 werd zo in totaal 34 keer door iemand om een uitspraak van de Staten gevraagd, hetzij omdat een kerkeraad geweigerd had een paar te trouwen, of omdat een gerechtsofficier een volgens hem in bloedschande levend echtpaar in staat van beschuldiging had gesteld, of alleen maar omdat iemand vooraf zekerheid wilde hebben over de toelaatbaarheid van een voorgenomen huwelijk. In zes van die 34 gevallen blijft de beslissing onvermeld; ze wordt uitgesteld of aan anderen (kerkeraad of rechtbank) overgelaten. Van de resterende 28 worden er 18 afgewezen en 10 geautoriseerd. Om met de afwijzingen te beginnen: in drie gevallen gaat het niet om verboden graden maar probeert iemand tevergeefs toestemming te krijgen om te trouwen met een vrouw waarbij hij, tijdens een vorig huwelijk en dus in overspel, kinderen verwekt had. Veertien maal is sprake van een volgens de Ordonnantie zonder meer verboden verwantschapsgraad6 en één afwijzing heeft betrekking op een huwelijk met de weduwe van de vader van iemands overleden vrouw.7 Als het hier niet ging om de gewezen schoonmoeder van de aanvrager (en zo is het niet geformuleerd), lijkt de wettelijke basis voor afwijzing wankel. Bij de goedkeuringen zitten twee gevallen waarin duidelijk sprake is van bijzondere omstandigheden. Van twee huwelijken met een oom- of tante-relatie tussen de partners, had het ene tijdens een vorig bewind al eens dispensatie gekregen en was het andere in Engeland gesloten en inmiddels met zeven 3

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1995 | | pagina 5