kinderen gezegend. Ook de beslissing om de kerkeraad van Veere te gelasten het huwelijk in te zegenen van een man met de voordochter van de eerste man van zijn overleden vrouw lijkt correct, ook al had de bruid dan misschien als de stiefdochter van zijn vrouw ooit in zijn huis gewoond. Moeilijker ligt het met de resterende zeven dispensaties waarbij wel degelijk sprake is van volgens de Ordonnantie verboden graden. De omschrijvingen in de Statennotulen zijn nogal summier, bijzondere omstandigheden worden zelden vermeld en enkele toestemmingen lijken zo apert onterecht dat we haast moeten aannemen dat de optekening van de verwantschapsgraad onnauwkeurig is geweest. Ondanks dat alles lijkt wel duidelijk dat ook hier het al of niet aanwezig zijn van enigerlei vorm van bloedverwantschap een grote rol heeft gespeeld. In het geval van het in 1668 geautoriseerde huwelijk van Franpois Surijn met de weduwe van de oom van zijn overleden'huisvrouw, wordt het feit dat die oom bloed- noch aanverwant was dan ook nadrukkelijk vermeld. Ook bij drie goedgekeurde huwelijken met de weduwen van voorzonen van iemands overleden huisvrouw, is het ontbreken van bloedverwantschap waarschijnlijk de door slaggevende factor geweest. Van de zeven gevallen tenslotte, waarin uitspraak gedaan is over huwelijken tussen schoonzusters en zwagers, worden er drie goedgekeurd en vier geweigerd. Van een consequente beleidslijn valt bij deze groep niet veel te ontdekken, behalve dan dat verzoeken om toestemming voor een huwelijk met een broer of zuster van een overleden man of vrouw altijd werden afgewezen. Het is bekend dat vanuit kerkelijke kringen druk is uitgeoefend om tot nog strengere regels te komen; de Ampliatie van 1666 maakt daar expliciet melding van, maar voegt er tegelijkertijd (en vermoedelijk niet zonder reden) aan toe dat men daarover met Holland geen overeenstemming had kunnen bereiken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat kerkeraden soms gedwongen moesten worden om een in eerste instantie geweigerd huwelijk alsnog in te zegenen. De kerkeraad van Veere moet het vaakst (vier keer) teruggefloten worden.8 In één geval, het huwelijk tussen een man met de weduwe van de halfbroer van zijn overleden vrouw, volhardt de kerkeraad in zijn weigering maar ontwijkt een confrontatie met de Staten door attestatie af te geven om elders te trouwen. Ook zullen sommige baljuwen ongetwijfeld actiever geweest zijn in het opsporen van verboden huwelijken dan andere. In Arnemuiden maken ze het daarbij nogal bont, zoals blijkt uit de klacht van Adriaen Cornelissen Koster. Die wendt zich in 1611 tot de Staten 'over vele jaren getrouwd zijnde met zijn overleden huisvrouw's halve zuster, waarover met twee baljuwen hadden gecomposeerd9 en thans van de baljuw van Arnemuiden opnieuw gemolesteerd, welk niet anders dan tot zijn ruïne kan strekken, verzoekt eeuwig silentium.' De aanvrager, naar het schijnt terecht verontwaardigd over deze onrechtvaardigheid, blijkt zich toch ernstig misrekend te hebben. Voor zaken als deze, werd compositie blijkbaar zowel verboden als ongeldig geoordeeld. De magistraat van Arnemuiden krijgt om die reden dan ook een zware schrobbering, maar de baljuw mag tegelijkertijd wel 'institueren zijne aktie; ende zal den raad, gezien den eis... mogen procederen bij suspensie, deportement als andere'.10 Dat het er op het lokale niveau nogal eens, op z'n zachtst gezegd rommelig toe kon gaan, blijkt ook uit de volgende gevallen. De tocht van Joos de wever Joos Gerets was ongeveer dertig jaar oud toen zijn vrouw stierf en haar zuster Grietje hem een poosje kwam helpen met de huishouding en de opvoeding van zijn driejarig zoontje Geeraert. In de lange decemberavonden van 1612 moet daarna van het één het ander gekomen zijn, want begin 1613 bleek Grietje zwanger. Jan Schram, de schout van Scherpenisse waar Joos woonde, was tevens ouderling en misschien was dat de reden dat Joos de gerechtelijke gevolgen van zijn misstap met vrees tegemoet zag en er op een zondag over praatte met een bezoeker uit Sint- Annaland, de dakdekker Cornells Leckerman. alias Backer. Die wist, zo leek het, wel raad. (Vanaf dit punt benutten we de maar zelden in archiefstukken11 voorkomende gelegenheid om 17de-eeuwers letterlijk te citeren.)1- 'Ik dek de schuur voor de baljuw van Sint-Annaland en ik zal hem spreken. Geef mij last en ik zal hem daar van spreken of hij u wil vrij houden van de schout van Scherpenisse.' Als de baljuw hem inderdaad zou beloven Joos vrij te houden van de officier van Scherpenisse, zou Leckerman bericht sturen met zijn huisvrouw, want, zei hij: 'Ik en mag 4

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1995 | | pagina 6