maaltijden in groepsverband in gasthuizen, weeshuizen, kloosters, tucht- of rasphuizen en dergelijke niet gelijkgeschakeld mogen worden met die van de gezinsvoeding. Gebruikmakend van de sterke feitelijke eigenschappen van het onderzoeksmateriaal, gepaard aan de ruimtelijke gebondenheid van de data, is de auteur erin geslaagd haar zoektocht naar structuur en betekenisgeving van de Nederlandse maaltijden binnen de historische, regionale en, zij het in mindere mate, de sociale context van onze samenleving positief af te sluiten. Ketelkost In deel II treffen we onder de titel 'Schaarste en overvloed' zes hoofdstukken aan met karakteristieken van de Nederlandse maaltijden tussen 1300 en 1900, waarbij regelmatig aan dergelijke maaltijden in andere Europese landen wordt gerefereerd. Uit deze hoofdstukken enkele grepen ter illustratie: van 1300-1900 zou de dagelijkse kost van de eenvoudige man - zeker ten noorden van de Alpen - in hoofdzaak hebben bestaan uit brood, water of bier en als warm bestanddeel iets uit de 'ketel'. Een grote kookketel boven of een pot in het open schouwvuur legde de voedselbereiding, tot ver in de negentiende eeuw, grote beperkingen op. Meerdere gerechten tegelijk klaarmaken ging vrijwel niet. Bakken en braden was problematisch vanwege brandgevaar en brandwonden. Mede daarom werd het voedsel overwegend gekookt, afgezien van het roosteren op een treeft. Koken stelde weinig eisen aan de warmtebron, evenmin aan kennis, vaardigheden of technische hulpmiddelen. Ketelkost was daarom eeuwenlang populair. In het tijdvak 1680-1850 onderging de warme hoofdmaaltijd, die altijd 's middags werd gebruikt, een belangrijke verandering door de opkomst van de aardappel. In de loop van de achttiende eeuw komen we, bij een sterk toenemende verarming, zeer frequent uiterst eenvoudige maaltijden tegen die slechts uit één gerecht (meestal peulvruchten of grutterswaren) en wat brood bestonden, en die geen of slechts enkele keren per week vlees bevatten. Dit type warme maaltijd maakt bij

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1995 | | pagina 14