Pruimebomen staan overal aan de kant. We
lopen langs hagen van hazelnoten en berberis
'op roten, dicht geplant als in malcander'. De
vruchten hangen ons 'boven 't lioot'. Ook het
kleinfruit is vertegenwoordigd, kruisbessen,
frambozen etc.:
Beyers die haer pluckers steken/Ronde en
lange met haer cruys
Sullen my hier niet ontbreken/Voor mijn Hof
en voor mijn huys
De Framboysen milt en soet/Hangen my hier
onder voet
Witte blauwe vrouge laete/Met haer reuck van
muskeljaete.
In het perk van de kruiden maakt de Syringa
(sering) 'een net geschooren boort' en om de
bedden staan laurieren, maagdenpalm en
manne-vincoort (de grote maagdenpalm).
Hagen die de hof bevrijden van de 'kijcker
ende dief' staan aan alle kanten 'd'een op
d'ander dicht geplant'.
'Binnenwaerts aen alle wijck staen de Roosen'
in overvloed en dat doet Hondius deugd,
want:
Niet soo ras en gaet beginnen/Onsen Somer of
met een
Doet dees bloeme my beminnen/Mijnen Hof en
in het scheen
Van de Somer blijfse my/Selver tot naer
Barnes (herfst) by.
We komen nu bij de 'cruyt-Hof' aan:
Hier aenschouwe ick een Tapijt/Costelicken
breet en wijt
Lanckx der aerden uyt gestrecket/Alsoo ver
mijn ooge recket.
De wandeling wordt nu even onderbroken
voor een 'bedenckinge inden inganc des Hofs,
de nu te betreden Bloemhof, en hier komt de
didactisch-moralistische Hondius naar voren -
immers, zijn bloemen- en kruidentuin moet
men allereerst zien als middelen om God te
leren kennen - wanneer hij schrijft:
Mensch. veriaeten van u sin/Treedt hier eens
mijn lioofken in
Leent u neuse en leent u ooge/Siet om leege
en denckt om Itooge.
En fel wordt hij wanneer hij schrijft:
Die de bloemen in sijn hoven/Hout alleen
maar om 't geswier
Van sijn oogen en te loven/Sijnen eygen
Hovenier
Die de cruyden groot en cleen/Om de smaecke
maer alleen
Plant en om sijn eygen mage/En sijn tonge te
behagen
Is een dief van Codes gaven/Een verquister
van den tijt
Dienaer van sijn eygen slaven!Vereken die de
eeckels bijt.
De Bloein-Hof (gang 3)
Hierin geeft Hondius als het ware een
complete bioemencatalogus. Hij typeert de
bloemen naar hun bloeiwijze, hun groei en
kleur en vorm, en tenslotte naar hun nut voor
de mens. De bloemhof is kennelijk verdeeld
in bedden, want hij schrijft over vijf, zes
bedden met tulpen en over bedden 'groot en
cleen' die aan alle hoeken 'gebordeurt' zijn
met anemonen. Hyacinten staan aan alle
'wijeken' en nergens ontbreekt de narcis.
Bedden zijn geheel bekleed met 'soffraen' en
de katoenplant dient alleen om de kanten te
'becleen, die haer wortels doen beletten heel
mijn hof door voort te setten'. Naast de winde
staan de 'peul-saetbloemen'.
Hondius zegt van zijn bloemhof het volgende:
EJck een uyre sal my geven/Van dit pleyn een
nieu gelaet
En sal op een nieuw doen leven/Alle bedden
op haer maet.
In zijn beschrijvingen van de bloemen treft
men menig goed gezien detail dat op een
eenvoudige, heldere manier wordt
omschreven. Zo bijvoorbeeld de hyacinten:
Die haer bloemen als de sterren/In het ronde
aen Itaeren steel
Open setten, sonder werren (in de knoop
raken)/Come/t in de lente veel.
En over een andere soort schrijft hij:
Vreemder sijnse die haer steel/Sijn becleet met
blaren veel
Alder vreemst, die in de blaren/Van de bloem
een bloem vergaren
En haer dobbel selsaem wesen/Schoon voor
d 'oogen stellen voort
Boven allen seer gepresen/Meer vry dan de
ander soort
Die alleynskens haren top/Gaet naer boven
steken op
Om te bloeyen heel om hooge/En beneden te
verdrooge.
Een feest voor het oog is de bonte
anemonenpracht:
Blouw of peersch of violette/Wit of root of
groen of geel
Op wat verwe dat ick lette/Elcke verwe heeft
hier haer deel
A Is sy t'eender stonde bloeyen/Al te samen
5