MARNIX ALS PSALMIST
Ronald Rijkse
Op zaterdag 12 december 1998 werd de vierhonderdste sterfdag van Philips van Mamix, heer van
Sint Aldegonde en Souburg, plechtig herdacht tijdens een academische zitting in de Grote of Sint-
Jacobskerk te Vlissingen, onder andere in aanwezigheid van Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins
van Oranje. Als conservator oud bezit van de Zeeuwse Bibliotheek heb ik daar de onderstaande
rede uitgesproken.
Koninklijke Hoogheid, excellenties, geachte dames en heren.
Mijn geachte voorganger - en hoe toepasselijk is deze benaming in deze ruimte - prof. De Smet,
oftewel in verlatijnste vorm Vulcanius - onthoudt u deze naam. hij zal nog ter sprake komen - heeft
Marnix als diplomaat voor u neergezet. Eén aspect van deze talentvolle persoon. Ik wil in de
komende minuten stilstaan bij een ander aspect en wel de literaire activiteiten van Mamix, die wel
omschreven wordt als de beste 16de-eeuwse renaissancist in onze letterkunde. En ik beperk me
hierbij tot de psalmberijmingen die Mamix tijdens zijn leven heeft gemaakt en die zijn vastgelegd
in drie uitgaven, namelijk die van Antwerpen 1580, Middelburg 1591 en Leiden 1617, en wat is toe
passelijker dan dit onderwerp in deze magnifieke kerk waar zeker vanaf 28 september 1572 psal
men zijn gezongen, zij het helaas niet die van Mamix. Het zal u in de loop van mijn verhaal hope
lijk duidelijk worden waarom niet.
Wanneer en hoe lang precies Marnix aan de psalmberijmingen heeft gewerkt voordat ze in 1580
voor het eerst verschenen, is niet precies vast te stellen, maar één aanwijzing van hemzelf hebben
we wel. Marnix schrijft namelijk in zijn voorrede tot de uitgave van 1580, getiteld:
'Waerschouwinge aen den Christelijcken Leser' het volgende en ik citeer: 'Dat is geschiet eens
deels sijnde in de Ballingschap, eensdeels in de gevangenisse onder de handen der vyanden. eens
deels oock onder vele andere becommernissen'. Nu weten we wanneer Marnix in ballingschap ging,
in 1567 verliet hij de Zuidelijke Nederlanden en vestigde zich in Duitsland. Wanneer hij gevangen
gezeten heeft, weten we ook, namelijk van november 1573 tot oktober 1574. In 1573 doet Oranje
namelijk een beroep op hem om het militaire gouverneurschap van Delft, Rotterdam en Schiedam
op zich te nemen. De in krijgszaken vrij onervaren Mamix moet nu Delfland tegen de Spaanse stad
houder Bossu verdedigen. Dit mislukt en Mamix wordt gevangen gezet in de vesting Vredenburg
in Utrecht. Aannemelijk is dus dat hij met tussenpozen zo'n tiental jaren gewerkt heeft aan zijn
berijming die dan ook in 1580 te Antwerpen verschijnt bij Gillis van den Rade onder de titel: Het
Boeck der Psalmen Davids. Uut de Hebreische spraecke in Nederduytschen dichte op de ghewoon-
lijcke Francoische wyse overghesett.
De vraag is nu: waarom heeft Mamix zich ingezet voor een nieuwe psalmberijming terwijl er toch
net een nieuwe berijming was verschenen, die van Petrus Datheen in 1566?
Het antwoord kan kort zijn: Marnix was het niet eens met deze berijming. Hij wilde wel qua melo
die aansluiten bij het Geneefse psalter, de in 1562 te Genève verschenen volledige psalmberijming
van Theodore de Bèze en Clement Marot, maar hij wilde beslist géén vertaling daarvan zoals
Datheen had gedaan. Bovendien ergerde hij zich aan de poëtische zwakheid, tot uitdrukking
komend in allerlei stoplappen en een hortende voortstrompelende zinsbouw. Hij was het niet eens
met de vele afwijkingen van de onberijmde tekst van Datheen, die immers niet regelrecht tot de
grondtekst terugging maar een vertaling van een vertaling gaf, een methode die onherroepelijk ver
der doet afstaan van de oorsprong, en dat was Marnix als wetenschappelijk geschoold renaissancist
en als rechtzinnig calvinist een gruwel. Hij begon dan ook met een eigen nauwgezette proza-
6