Aflevering 158 winter 2007 9 Nederlandse moestuin. Een minder duidelijk voorbeeld is boesuol 'boordevol', dat wellicht een samenstelling is met boes 'deel van de koestal', afgeleid van het Oudgermaanse *bansa. Ook de plantennaam duus(t) 'vossenstaart' is een minder bekend voorbeeld. Die plant wordt elders ook dons genoemd. Mange en stange De verschuiving van nd naar ng tussen twee klinkers is ook typisch voor de kustdialecten. Voorbeelden daarvan zijn gringel 'grendel", mange 'mand', ponger 'laadboom', pangel 'mand, korf', sponge 'voorplank aan bed, vloedplank', stange 'kuip', zangerig 'zanderig'. Ook hongersgos 'kweek', variant van hondegras, hoort hier thuis. Hond heeft hier een verachtelijke betekenis, vanwege het vervelende, onuitroeibare onkruid. Hongersgos is volksetymologisch, maar ook door het kustdialectische kenmerk dat nd tussen twee klinkers ng wordt, vergelijk ook onger 'onder'. Hetzelfde zien we in hongetonge 'smalle weegbree' dat afgeleid is van hondetonge. De vormen ramangel, remangel 'amandel' zijn wellicht afgeleid van armandel, dat met r-toevoeging afgeleid is van amandel. In ongersmoks 'tersluiks, in het geheim' herkennen we onger dat afgeleid is van onder. Soms wordt ook strange als voorbeeld genoemd, maar Frans Debrabandere zoekt de herkomst niet bij strand, maar bij streng 'strook'. Het gaat terug op het Germaanse strangi dat 'streng, touw' betekent en zich ontwikkeld heeft Strand, strange en strao.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2007 | | pagina 11