20
ONS ZEELAND
DE LEUGEN,
door
J. P. PAULUSSE.
Aan een der wonderschoone oevers van de kronke
lende Neckar, stond op een hoogen heuvel het over
oude, grijze, bemoste kasteel van Graag Rogalla-Sla-
wensky.
Eenzaam leefde hij met een ouden, toegewijden die
naar in zijn schilderachtig, maar somber rotsnest.
Vroeger, toen de gravin nog leefde en hun eenige
zoon, Kurt, zijn ouders verrukte door zijn snelle vor
deringen op de Realsclude en Heilbronn, toen zijn groot
vermogen hem in staat stelde een personeel te houden
,,in overeenstemming met zijn stand en den ouderdom
van zijn geslacht", zooals hij placht te zeggen, ja, toen
ging 't er anders naar toe op de oude burcht.
Ach, die zoon Kurt
Van zijn vader had hij het donkere Slavische uiter
lijk geërfd en het ijzeren, onbuigzame karakter. Van
zijn vroeggestorven moeder zijn aanleg voor muziek.
Toen eindelijk het ©ogenblik was aangebroken, waarop
beslist moest worden, welke loopbaan hij zou kiezen,
was de noodlottige botsing tusschen vader en zoon
ontstaan, die eindigde met een breuk.
De vader met zijn feodale begrippen, eischte kort
en goed, dat Kurt militair zou worden, officier. Kurt
weigerde even beslist hij voelde roeping voor de kunst
en bij twee zulke harde karakters was maar één op
lossing dat ze uiteen gingen.
Kurt volgde zijn eigen weg, en voortgeholpen door
familie van zijn moeder en sinds de noodlottige schei
ding, werd de naam van den zoon in het voorvaderlijk
slot niet meer uitgesproken.
Jaren vergingen en de groote wereldoorlog brak uit,
die een zee van jammer uitstortte over de menschheid
en Duitschland aan den rand van den ondergang
bracht.
De oude graaf leefde natuurlijk intens mee met de
gebeurtenissen en betreurde het, dat zijn leeftijd een
beletsel was geworden om mee uit te trekken voor Kei
zer en Vaderland. Naarmate het noodlot zich aan
Duitschland voltrok, werd zijn humeur somberder en
zijn taal kariger. De oude dienaar bracht moeilijke
dagen door met zijn prikkelbaren meester, vooral toen
het familiebezit slonk tengevolge van de waardedaling
van 't geld. Stuk voor stuk gingen de uitgestrekte lan
derijen over in handen van de pachters en het uitge
breide personeel verminderde tot op dien eenen ouden
getrouwe en een keukenmeid.
Inmiddels was Kurt, de verloren zoon, ook ingelijfd
en door de omstandigheden vrij snel tot luitenant be
vorderd.
Hij onderscheidde zich vele malen, werd met eere
vermeld in de dagorders en begiftigd met het ijzeren
kruis.
Éénmaal was den vader hierover iets ter oore ge
komen en een donker rood had op zijn strak gelaat de
innerlijke ontroering verraden, doch hij bleef zwijgen.
Weer luidden de klokken over Duitschland en vierde
men jubelend zijn „Siegesfeste". De geweldige slag der
Masoerische Meren was door Hindenburg gewonnen.
De slag, waarin tienduizenden Russen waren ver
smoord in de wateren en daartegenover slechts duizen
den Duitschers hun leven hadden gelaten. Men juichte
derhalve overal.
Overal
Och, daar waren ook hier en daar huizen, waar de
postbode een groote brief, verzege'd met zwart lak,
bezorgde. In die huizen was droefheid, doch deze ging
verloren in de groote golf van vreugde.
Ook op de oude burcht werd een brief bezorgd, die
door den graaf met sidderende hand werd geopend.
Hij las dat Kurt Carl Heinrich, graaf Rogalla-Slawens-
ky, Premier-leutnant, enz., zwaar gewond in een La-
zareth lag, ergens in Pommeren. De brief kwam van
het ministerie en was heel vleiend voor den jongen
held.
Zwijgend reikte de oude graaf den brief over aan zijn
trouwen Johann, die zijn tranen niet verborg en met
stokkende stem verlof vroeg om den jongen graaf te
mogen bezoeken.
Met stuggen hoofdknik stemde zijn heer toe en den
volgenden dag reisde Johann af.
Na een afwezigheid van vijf dagen keerde hij terug,
diep bedroefd en terneergeslagen. Het vreeselijke was
geschied. De jonge graaf was aan de gevolgen van zijn
verminkingen gestorven, maar Johann had hem toch
nog levend aangetroffen en veel was er tusschen
die twee gesproken.
Toen Johann, bleek en bevend den drempel over
schreed van het koele, sombere vertrek, waar de grijze
graaf hem wachtte, uiterlijk kalm en volmaakt be-
heerscht, stamelde hij
,,Ach genadige heer, helaas, ach
„Is hij dood
„Heer graaf, laat mij u vertellen.
Doch een kort handgebaar legde hem het zwijgen
op en Johann trok zich terug, alleen met zijn smart,
de grijsaard achterlatende, ten prcoi aan de zijne.
Weer vergingen jaren en nimmer sprak men in het
grijze slot over den beminden doode.
De graaf werd zoo mogelijk nog eenzelviger en
zwijgzamer, doch naarmate de sneeuw op zijn kruin
dunner werd, smolt ook langzamerhand het ijs om zijn
hart.
De vlucht van den Keizer naar Nederland en de
politieke troebelen, die in de jaren na den vrede zijn
arm vaderland verscheurden, hadden hem diep ge
schokt. Het begon voor hem te klaren aan de kimmen,
hij ging de leugen van den oorlog erkennen
En eens op een avond, toen de zon in vlammend rood
wegzonk achter de blauwe bergen aan den einder, toen
riep de oude graaf zijn dienaar.
Deze kwam en bleef in stram militaire houding bij
de deur staan.
Rogalla liep geruimen tijd heen en weer, met over
de borst gekruiste armen. Toen wenkte hij Johann
nader en begon te spreken in korte, afgebroken zinnen.
„Johann zeg mij—je was bij mijn zoon
„Ja genadige heer
„Voor hij stierf
„Ach, heer graaf
„Zeg mij Johann heb je met hem gesproken
„Heer graaf, ik heb het m'nheer Kurt gespro
ken.
„En wat en wat
Even zette de oude man zich neer, als overweldigd
door ontroering, streek met de hand over het voor
hoofd, doch richtte zich dan weer kaarsrecht overeind,
terwijl hij zijn dienaar vragend aanzag. Deze vervolgde
met trilling in zijn stem
„Ja, uwe genade, ik was aan zijn zijde en ik sprak
met hem. En o, hij was zoo gelukkig mij te zien. Dat
heeft hij me verzekerd, dat
„Ga voort ga voort
„Hij was zoo kalm zoo vol berusting hij
o, hij vreesde den dood niet o neen Ach genadige
heer hij was toch goed m'nheer Kurt voor mij.
En ach vergeef 't me hij was toch uw zoon
Tranen brandden in de oogen van den vader. Het