DOOR OCTAVUS ROY COHEN
-
|irg
254 VRIJDAG 13 JUNI 1930 No. 13
De Gebrandmerkte
Het kan niet in dollars worden uitgerekend,
Bob. Je hebt ongelijk. Hij dwaalde te goe
der trouw en wil te goeder trouw her
stellen."
„Bah I Hij maakt me misselijk. Ja, dat doet hij
je hoeft me niet zoo aan te kijken. En hij is vol
strekt niet „goed" voor me geweestik geloof nu,
dat mijn eenige kans, om weer een normaal mensch
te worden na mijn ontslag uit de gevangenis, was
geweestregelmatig werk dat heb ik begrepen,
sinds ik bij Carmody op kantoor ben. Maar hij
heeft me zelfs die noodzakelijkheid ontnomen
en
Zij was nu opgestaan en stond vlak tegenover
hem. Maar haar oogen waren niet langer zacht.
Ze schoten vonken, toen zij zich gereed maakte,
haar vader te verdedigen tegen zijn onrechtvaar-
digen aanval.
„Ik schaam me over je, Bob 1 Je hebt die ellendi
ge verbittering op je laten inwerken, tot je bijna
geen mensch meer was
„Was ik in de gevangenis een mensch
„Dat is allemaal voorbij."
„Voor jou misschien voor mij niet."
„Je geeft vader geen eerlijke kans. Je hebt bij
je zelf uitgemaakt, dat je hem haat en dat altijd
zult blijven doen je weigert, heméén enkele nobele
gewaarwording toe te kennen terwijl er toch in
werkelijkheid geen tweede man op de wereld is
„Met zóóveel plichtsbesefviel hij haar ruw in
de rede. „Hemel 1 Wat verfoei ik dat woord 1 Wat
mij betreft, ik ben liever een mensch dan een
plichtsmaniak."
Haar toorn verdween, en in de
plaats daarvan kwam een bijna ko
ninklijke waardigheid, die hem stil
maakte. Haar stem trilde niet langer.
„Den een of anderen dag, Bob, wan
neer de tijd je wonden geheeld heeft,
zul je jezelf schamen over alles wat
je vanavond gezegd hebt. Ik had
nooit gedacht
„Niemand heeft ooit gedacht, dat
ik in staat was tot menschelijke ge
waarwordingen. Daarginds dachten
ze dat ook niet, wanneer ik werkte
in de spinnerij. Ze dachten het niet,
wanneer ik naar de vocderzaal mar
cheerde, driemaal per dag en zij aan
zij zat met moordenaars en dieven
de eenige menschen, met wie ik
kon spreken de eenige, waaruit
ik mijn vrienden kon kiezen. Ik was
geen menschelijk wezen toen en
als ik dat nu nóg niet ben, dan zijn
die drie jaren daar de schuld van."
Hij stond vlak vóór haar en staarde
haar aan met open oogen, die tot
smalle spleten vernauwd waren. Ik
schaam me niet over me zelf en ik
heb er geen spijt van. Maar ik zal óók
nooit gelooven, dat je vader ergens
spijt van heefthij is niet in staat,
spijt te hebben, waar 't mij betreft,
omdat hij er zelf geen begrip van
heeft, wat ik heb doorgemaakt. Hij
weet niet, wat 't zeggen wil, te lijden.
Maar op den een of anderen dag
wanneer hij zelf geleden heeft dèn
zal ik misschien gelooven, dat hij
het begrijpt en het betreurt, zoo
als ik wil, dat hij het betreuren
zal."
Het meisje huiverde. Zij zag Bob
Terry in een geheel nieuw licht t—
als een gevaarlijke, wraakzuchtige
figuur, verschrikkelijk in de brute
kracht van zijn logica en zijn toome-
looze, redelooze haat.
HET VERHAAL TOT NU TOE
De onschuld van Bob Terry, die gevangen zat wegens ver
duistering, komt na drie jaar aan het licht. Na zijn vrijlating
biedt zijn vroegere patroon Borden hem een tehuis aan bij
zich en zijn dochter Lois, hetgeen Terry, hoewel grenzenloos
verbitterd tegen Borden, aanneemt. John Carmody, een
advocaat van verdacht allooi, is verliefd op zijn secretaresse
Kathleen Shannon. Deze is een nichtje van Terry's celgenoot
Todd Shannon. Zich een verzoek van dezen herinnerend,
bezoekt hij haar op haar kantoor, waar Carmody hem, voor
nu of later, 'n betrekking aanbiedt. Kathleen voelt zich sterk
tot hem aangetrokken. Bruce Richardson koestert een onbe
antwoorde liefde voor Lois Borden, en gaat geduldig in op
haar gesprekken over Terry. Carmody blijft hardnekkig trach
ten Terry in zijn dienst te krijgen, om zich van diens wraak
zucht te bedienen om zijn eigen oude rekening met Borden
te vereffenen. Kathleen en Bob bekennen elkaar hun liefde
en in haar argeloosheid vertelt de eerste dit aan Carmody,
die nu besluit, mèt Borden tevens ook Terry in het ongeluk
te storten.Door zijn handlanger Weaver krijgt hij vertrouwelijke
inlichtingen over Borden's zakelijke moeilijkheden. Borden's
staal-maatschappij heeft een tijdelijk gebrek aan contanten.
Terry treedt in Carmody's dienst, en komt op vertrouwelijker
voet met Lois, wier liefde hij echter nietbeantwoordt. Lois klaagt
haar nood aan Bruce Richardson en in een van haar gesprekken
met Bob verwijt zij dezen zijn verbittering jegens haar vader.
„Ik wist niet, dat je vader zóó haatte?"
„Ik tracht je slechts uit te leggen, dat 't niet
geheel ongemotiveerd is."
Ze voelde zich afgestooten door zijn verbittering,
maar het deed hem in haar oogen nog romantischer
schijnen dan hij eerst geweest was, daar het een
ontembare kracht in hem openbaarde die ze
steeds in hem gemist had.
„En ik?" vroeg ze zachtjes.
„Jij? Wat bedoel je?"
„Haat je mij ook
„Ik Hij brak plotseling af en zijn verbitte-
Bloemen in den hof. (Te Vlaardingcn)
ring scheen van hem af te vallen. i s'
Nee-ee IN O. lO
„Ik ben Peter Borden's dochter."
„Lois I Och toe I „.Ik zou je niet kunnen haten."
Zij werd stoutmoedig. „Je gevoelens zijn alleen
maar negatief. Ik heb getracht een vriendin voor
je te zijn."
„En dat ben je Godweet, dat je dat bent.
Lois ik Zij was zoo onweerstaanbaar lief
tallig en vrouwelijk, zoo wonderlijk aantrekkelijk
op dat oogenblik van ongekunstelde openhartig
heid. „Óch toe, zeg zulke dingen niet, Lois, asje
blief."
Zij was opgetogen. Haar vrouwelijke intuïtie las
in zijn oogen iets, dat haar hoop gaf. „Ik ben blij,
dat je me niet haat, Bob. Ik zou graag willen,
dat je mijn vriendschap aannam. Ik zou een van
je vrienden willen zijn zooals je reeds vrienden
gemaakt hebt buitenaf."
Hij keek haar weer aan en er speelde een bitter
glimlachje om zijn lippen.
„Je bent anders dan zij."
„Hoezoo
„Dat kan ik niet uitleggen," antwoordde hij
vaag. „Je bent van ander maaksel."
„Nee Bob dat ben ik niet. Je dénkt maar,
dat ik anders ben. Ik heb met je te doen
„Ja, je hebt met me te doen, maar je begrijpt
me niet."
„Misschien niet maar ik zou het toch heel
graag willen. En ik zou je vrienden graag leeren
kennen."
Hij keek haar strak aan. „Weet je,
wie mijn twee intiemste vrienden
zijn
„Wie dan
„John Carmody's privé-secretaresse
en haar oom."
„O ja?"
„Haar oom is Todd Shannon
een gewezen gevangene. Hij heeft de
misdaad, waarvoor hij naar de ge
vangenis werd gezonden, werkelijk
begaan."
„Dat is me hetzelfde, ik zou hen
graag leeren kennen. Ik wilde wel,
dat je ze eens mee kon brengen."
„Dat meen je niet in ernst."
„Toch wel. Dit is jouw tehuis. En
het staat je vrij, je vrienden hier te
brengen, wanneer je dat wenscht."
„Todd Shannon en zijn nicht?"
„Ja."
Hij zweeg geruimen tijd. „En je
vader
„Hij zou er blij om zijn."
„Als ik gelooven kon, dat je dat
werkelijk meende, Lois
„Ik meen het, Bob. Je vrienden
zijn te allen tijde welkom. Werkelijk"
en haar hart scheen een oogenblik
stil te staan „ik ben erg verlan
gend, je vriend te ontmoeten en
ook juffrouw Shannon."
EEN EN TWINTIGSTE
HOOFDSTUK
John Carmody's gezicht was vertrok
ken in scherpe lijnen van onder
drukte woede. Hij leunde zwaar voor
over op zijn lessenaar en staarde naar
de reusachtige, kaalhoofdige figuur van
Lispelenden Willie Weaver, en bij
iederen afgebeten zin sloeg hij op
het blad van den lessenaar met zijn
tengere, beenige vuist.
„Jawel, jawel dat zijn allemaal
maar technische bizonderheden, Willie.
Ik ben ziek en beu van die rappor-