>ed
spaart
256
VRIJDAG 13 JUNI 1930
No. 13
De hoedenmode heeft dit jaar belangrijke
veranderingen ondergaan.
Het uniforme viltdopje, dat zooveel jaren
achtereen de mode beheerschte, heeft langza
merhand afgedaan en wordt vervangen door een
zeer uitgebreide collectie groote en kleine hoeden
in alie mogelijke variaties, de een nog sierlijker en
vrouwelijker dan de ander.
Onder de kleine hoeden' rekent men de muts-,
tulband- en baretmodellenonder de groote, de
breedgerande cloches en capelines, welke laatste
zich dit jaar kenmerken door een lagen bol en een
zeldzaam breeden rand.
Lichte stroosoorten zooals bakou, bangkok,
paardenhaar, atlas en kantstroo genieten de voor
keur. Paillasson (heel grof stroo) en linnen zijn
echter ook zeer in trek.
Dikwijls worden twee materialen gecombi
neerd. Zoo ziet men capelines van fijn stroo, waar
van de rand geheel of gedeeltelijk van tule, kant
stroo of paardenhaar is vervaardigd. Bij andere
modellen is de rand aan de binnenzijde met effen of
bedrukte crêpe de chine of crêpe georgette gevoerd.
De garneering, welke hoofdzakelijk uit lint en
bloemen bestaat, wordt vaak aan den onderkapt
van den rand aangebracht.
Op 't gebied van kleine hoeden domineeren
eveneens de fijne stroosoorten, verder kant, taf.
tule en vooral satijn, dat zich zoo uitstekend
leent ter vervaardiging van de zoo in trek zijnde
gedrapeerde mutsen en steekjes.
De clou van het seizoen is echter de baret, bij
voorkeur van dezelfde stof als het toilet, waarbij
ze gedragen wordt. Aangezien tweed als „het
allernieuwste" geldt, is het niet te verwonderen,
dat de tweed baret furore maakt.
De garneering is dit jaar uiterst eenvoudig
en bestaat bij de kleine modellen noogstens uit
een lintje of sierspeld.
Wat de kleuren betreft, deze zijn zeer gevarieerd,
meestal zijn de hoeden in de tint van de japon of
mantel, waarbij ze gedragen worden, en anders
zwart. In het laatste geval vaak met wit gecombi
neerd. MARGUERITE
Rinso
N.V. De LEVERS ZEEP
MAATSCHAPPIJ, VLAARDINGEN.