UJ aar is mi/'n XJader? SPirofessor SP,riem SP.ruttelt. No. 13 246 VRIJDAG 13 JUNI 1930 No. 13 Gesloten vanavond," zei hij kort. ,,'s Zon dags alleen geopend van twee tot drie." „Dus er is geen kans om aan postzegels te komen? klaagde ik. Hij keek over zijn bril heen. „We verkoopen eigenlijk geen zegels 's Zondags avonds," zei hij iets beleefder, „maar als u er erg om verlegen zit „Dat zit ik inderdaad," jokte ik. En toen hij het verlangde aantal had afgeteld met een gerim- pelden vinger en ze had afgescheurd met de voor zichtigheid van den ouden dag, begon ik een gesprek. „U hebt zeker nogal wat te doen hier vroeg ik. „Het lijkt me wel een bloeiende plaats." „Niet zoo slecht'n groote post soms. In 't begin van 't kwartaal, als de rekeningen loskomen, zitten we tot over onze ooren in de drukte, en in den vacantietijd en met Paschen moeten we er een wagen bij huren." We werden echter pas goede vrienden, toen ik geïnformeerd had naar zijn leege mouw en vernomen had, dat hij zijn arm bij Chan- cellorsville had verloren. En roen hij zei, dat hij korporaal was geweest onder generaal Maitland, was mijn pad geëffend. „De dames Maitland! Of ik die ken I" zei hij met warmte. „Ik heb ruzie gehad met Letitia Maitland, zoolang ik me maar herin neren kan. Die vrouw weet altijd 'n reden te vinden, om 't met iemand aan den stok te krijgen." „Miss Jane is zoo niet, wel „Miss Jane Dat is een engel, niets min der. Ze had wel twaalf mannen kunnen krij gen, toen ze een meisje was, maar Letitia wou 't niet hebben. Ik heb zelf óók een kansje met 'r gewaagd, vijfen-veertig jaar geleden. Toen was hier de farm van Mait land, en mijn vader hield een winkel, waar nu 't station staat." „Dus als ik u goed begrijp, zitten de dames Maitland er goed bij." „Goed bij Ze weten zelf niet, hoe rijk ze zijn. Maar Jane Maitland geeft er niets om. Ze weet niet eens, of ze zelf wel van d'r eigen hoort, laat staan wat anders." Dat was allemaal heel interessant, maar het had veel weg van een wip in een speeltuin er zat wel beweging in, maar je kwam er niets mee vooruit. Maar nu schoten we een stapje op. „Eigenlijk is 't een schande," ging de oude man voort, „dat een vrouw, die zoo oud geworden is als Jane., hier moet komen om stiekem haar brieven te halen. Ze komt nu hier' al meer dan een jaar tweemaal per week om haar post, en die bewaar ik dan voor haar. Of 't regent of de zon schijnt, als 't Maandag of Donderdag is komt ze, en ze krijgt een heele boel brieven ook." „Is ze hier verleden Donderdag ook geweest?" vroeg ik, een beetje te gretig, want opeens keek de postmeester wantrouwend. „Dat weet ik niet," zei hij koel, en mijn verdere pogingen, om hem aan 't praten te krijgen, mis lukten. Ik stak mijn postzegels in mijn zak, en bemerkte, dat zijn boosheid over mijn nieuwsgierig heid al begon te luwen. Hij bracht me naar de deur, en hij liet voorzichtig zijn stem dalen. „Nog nieuws van de oude dame?" vroeg hij. „Bijna niemand weet, dat ze weg is, maar Heppie, hun keukenmeid, is familie van m'n vrouw." „We hebben geen nieuws," zei ik. „En ik zou het maar niet verder bekend laten worden wilt u Hij beloofde ernstig te zwijgen. „Ik heb laatst eens aan de dame verteld, dat er een oude ingemetselde kelder onder hun huis is," zei hij. „Hebt u daar gezocht?" Hij was teleur gesteld, toen ik antwoordde van ja, en ik wou weg gaan, toen hij mij terugriep „Miss Jane heeft' Donderdag haar post niet gehaald, maar Vrijdag kwam dat nichtje van haar er om twee brieven, een uit de stad en een uit New York." DOOR MARY ROBERTS RINEHART „Merci," antwoordde ik, en ging naar buiten, in de stille straat. Ik ging langs het huis der Maitlands, maar de vensters waren donker en alles was dicht. Wijl er geen kwestie kon zijn van informaties bij buiten staanders, nam ik om tien uur den trein terug naar de stad. Ik was maar heel weinig te weten gekos men, en wat ik met dat weinige doen moest, wie- ik nog niet eens. Want, waarom was Margery dt post van miss Jane gaan halen, nadat die dame Daar zijn nan die dingen in hel lenen maarnoor je je oogen sluiten moei; hijnoorbeeld zeep. vermist was? En waarom voerde miss Jane ge heime briefwisseling De familie was al naar bed, toen ik thuiskwam, behalve Fred, -die me uit zijn studeerkamer toeriep, of ik ook een rijm wist op kachel. Ik kon er geen een bedenken en stelde hem voor, er haard voor in de plaats te zetten. Om twee uur klopte hij gejaagd op mijn deur, en vroeg, of ik ook een woord van twee lettergrepen wist, dat haard beteekende. Ik zei slaperigkachel, waarop hij een schop gaf tegen het paneel van de deur en naar bed ging. VEERTIENDE HOOFDSTUK EEN WANDELING IN HET PARK 's Maandags had de begrafenis plaats. Het was een uitvoerige vertooning, met een lange rij eere lijkdragers, een uitgezochte groep brandweer lieden in uniform rond de kist, en zooveel geld verspilling aan bloemenkussens en palmbundels, dat al de hongerige kinderen van de stad er een feestmaal voor hadden kunnen hebben. Door al dit vertoon heen bewoog zich Margery, eenzaam en verslagen. Zij ging met Edith naar het kerkhof; miss Letitia had een bood schap gestuurd, dat ze nooit op haar teenen was gaan staan om den man te zien, toen hij nog leefde, dus dat ze 't zeker niet deed, om hem te zien nu hij dood was. De mu ziek was prachtig, en de lijkredevoeringen prezen den burger, die zijn land zoo trouw en zoo goed had gediend. „Door de vlag hoog te houden;" fluisterde Fred er tusschen door, „zoolang er wat van te plukken viel." En toen het allemaal voorbij was, gingen we terug naar Fred's huis, tot de woning van Fleming weer ingericht zou zijn. Het was de beste plaats voor Margery, die we bedenken konden, want de kinderen zouden iedere minuut haar aandacht en medewerking opeischen, en zoo zou ze geen tijd hebben om te tobben. Mevrouw Butler kwam dien dag ook, waar uit Fred de verdenking putte, dat Edith met haar uitnoodiging niet gewacht had op zijn toestemming. Maar ze was er, toen wij thuiskwamen van de begrafenis, en toen ik een blik had geslagen op haar ingevallen wangen en holle oogen, smeekte ik Edith, haar niet met Margery samen te brengen, dien eersten dag tenminste. Gelukkig was mevrouw Butler zoo moe van de reis, dat ze bijna onmiddellijk naar haar kamer ging. Ik keek haar slanke figuur - na, terwijl ze de trap op ging, en ik vond haar, met haar zwarte japon en haar kleur loos gelaat, de belichaming van al wat ver laten was en hulpeloos. Fred deed de deur achter haar dicht en bleef Edith en mij staan aankijken. „Ik moet je eerlijk bekennen, schatje," ver klaarde hij, „zooiets in ons vreedzaam huis is voor een man voldoende reden, om er uit te loopen. Wat jou, Jack „Ze is ziek," vermaande Edith hem dap per, „en ze is mijn nicht, wat jou toch ook eenige verplichting geeft, en mijn gast, wat je nog meer zeggen moet." „Dame van mijn liefde," zei Fred plechtig, „als je me den sleutel van den wijnkelder niet geeft, zal ik een kou vatten. En laat ik je één waarschuwing geven als ik ooit ver andering van klimaat zoek, of het leven ver lies op een houtwerf of in een politieke club, en jij- gaat dan zóó rondloopen, dan kom ik bij je spoken." „Schiet maar op;" tartte ik hem, „ik zal wel zorgen, dat Edith in haar humeur blijft." Van ergens boven kwam het geluid van een plotselingen bons, gevolgd door de aan kondiging uit den mond van een verschrikte dienstbode, dat mevrouw Butler flauw gevallen was. Fred snoof, terwijl Edith de trap op snelde. „Koekdeeg," zei hij kort. „Voor twee centen ga ik naar boven en laat haar eens goed ammoniak ruiken niet van dat geurige, maar het echte goedje dan zal ze zich wel verdedigen. Ik begrijp waarachtig niet, wat Edith bezieltdie slappe, stille, schuwe vrouwen klampen zich aan een mensch vast als klissen." Maar mevrouw Butler was inderdaad ziek, en Edith stond er op, haar te verplegen. Het trof zonderling samen de weduwe van een vroegeren schatmeester en de verweesde dochter van zijn opvolger. Beide mannen waren een gewelddadigen dood gestorven, en in beide gevallen scheen de politiek in 't spel te zijn. De jongens mochten dien avond met de groote menschen eten, ter eere van de komst van' mevrouw Butler, en het werd een rumoerige maaltijd. Marge ry kreeg weer een beetje kleur. Ik zat schuin tegen over haar, en zag haar stemmingenwisselen, van droefheid tot berusting, en nu en dan zelfs tot opgewektheid wegens de capriolen van de jongens, en ik vroeg me af, hoeveel ze wist of vermoedde, dat ze mij niet wilde vertellen. Ik herinner me een vrouw een vroegere cliënte die zei, dat ze nooit bij een spoorbaan kon zitten, terwijl er een trein aankwam, of ze

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 6