De negerin Amelia is ruim honderd jaar oudEen van de talrijke nakomelingen van Amelia, maar toen onze medewerker haar wilde fotogra- de oude negerin, die zich den slaventijd nog best feeren ging ze zich toch eerst ijlings verkleeden kan herinneren. Als dan de wagen ten slotte voor goed blijft steken, schieten plotseling uit deze schijnbaar verlaten neder zetting zwermen kinderen naar buiten. En zij zijn op de hoogte: een heel dozijn hoort bij de hut van oom Tom, waarheen wij verwezen worden. Ja, hier woont Amelia. In de kleine paniek, die onze vraag ontketent, verschijnt zij op den drem pel en houdt van schrik wegens dit heerenbezoek haar hoofd met beide handen vast. 102 jaar oud zijn die handen, zegt men. Als de schedel van een neger sneeuwwit is, zoo onderwijst Paulo mij later, dan heeft hij de twee maal vijftig achter zich en daarom kan het wel uitkomen. Met die tem peramentvolle onverwoestbaarbeid zal ze het nog ver brengen. Ze moet zich destijds als een wilde verdedigd hebben zoo ongeveer in 1860 voor men haar goed en wel op den slavenhaler had. Eindspurt naar Rio W"%en volgenden morgen stap ik in een Baby-Clipper hij heet Baby, omdat er maar plaats is voor twaalf passagiers, en nu zie ik deze in wezen eenzame wereld weer van boven af. Zoo is het nog nooit geweestboven 't tapijt, dat uit boomkruinen gevlochten is, zweven witte banden, smalle en breede, rechte en kromme.... Het zijn nevelflarden, die precies het bed van de daaronder stroomende beken en rivieren aanduiden. Wij blijven weer aan de kust en koersen naar het zuidoosten. Rio Curupi, Rio Itapieuru de eene Rio volgt den anderen en wat voor zijn het er! Als meren, waarvan de stuwdam men gebroken zijn, zoo storten zij zich in den Atlantischen Oceaan: steeds ontstaat er een schuimende apotheose. En daartusschen strijden zee en be- boschte oever, onstuimig als aan het begin der wereld. Daar ziet men nog de gele bres, die een ooeaanstorm in het woud sloeg en het vasteland daar entegen bouwt zijn delta-dammen gevormd van slib der uitmondende rivieren - in de branding. Wat hebben men§chen bij zulk een drama te maken? We zien er maar weinigen. Hier en daar steken de randen van vischvijvers uit het on diepe water omhoog. En hartvormige fuikenbij eb haalt men den door den vloed binnengebrachten, springenden buit binnen. Armoedige, op de genade der natuur aangewezen nederzettin gen kleven aan het strand. Ook de kleine stadjes, waar we tusschenlan- dingen doen Sao Luiz, Fortaleza, Areia Branca zien er niet als bol werken uit, vanwaar vastbesloten ver overaars een continent binnentrekken. Zoo onherbergzaam is de natuur hier, dat zij niet eens vliegvelden schijnt te dulden. Het zijn steeds kunstmatige drijvende eilanden, waarop wij neer dalen. Een soort groote woonschepen met het bureau van de luchtvaart maatschappij en een „wachtkamer". Buiten krijgen de motoren benzine en binnen de passagiers een kopje koffie een heel klein kopje, niet veel grooter dan een vingerhoed van een tamelijk dikke dame, maar het extract doet het hem Onze Baby vliegt naar het zuiden. Hij heeft meer dan 2000 kilometer afgelegd, als hij 's middags in Recife landt en deze op twee na grootste stad van Brazilië, die ook naar den staat Pernambuco genoemd wordt, is nu ons nachtkwartier. Het Venetië van Zuid-Amerika de trotsche burgers hooren dat woord graag. Een Duitscher, die deze oude stad met haar vele bruggen bekijkt, denkt aan Dresden, een Hollander wellicht aan Amsterdam. Uit de haven daarginds, die binnen een koraalrif ligt, zijn de tropische rijkdommen naar alle mogelijke lan den verzonden. De schepen waren dikwijls schatkamers vol edel- en halfedelsteenen. 20.000 soorten hout, hoorde ik, groeien in de wouden van Pernambuco. Katoen-, cacao- en sui kerplanters zijn, hier rijk geworden zonder zich te overwerken. Oeroude namen kom ik hier tegen, die ook in Portugal een historischen klank heb ben. Maar vele patriciërshuizen staan leeg. Men is wellicht naar Europa ge gaan, waar de kinderen op school zijn of voor het winterseizoen in Juli naar de hoofdstad gevlogen En als in de zakenwijk nu alle kan toren gesloten worden, hoewel het pas vijf uur is, schijnt Pernambuco geheel ontvolkt te zijn. Alleen in de hotels voor luchtreizigers is het druk en deze zijn dan ook al weer te klein. Ook van het zuiden komt een vliegboot. En bovendien wonen hier vacantiegan- gers uit Miami, die eerst de volgende week met hun clipper verder willen gaan. Wie een bed krijgt is gelukkig, al gaat de deur van de kamer ook niet dicht. Als we weer opstijgen geeft men ons een merkwaardige krant mee. In de cabine teruggekomen lezen we een vreeselijke Jobstijding: „Wereldon dergang" in vette letters en nog rood ingelijst op de eerste pagina „op zijn laatst in het jaar 1970!" Onze aarde, dat voorspelt een man, die ook den AbesBijnschen oorlog voorzien zou hebben zal tegen dien tijd in de lucht, vliegen. Jammer. En nu schijnt het al met een zondvloed te beginnen: een tropische regenbui kleurt den hemel grijs en doet onzen Babv schudden. Daarom zweeft deze liever op Cara- vella neer, waar de volgende „Woon schuit" van een benzinestation voor anker ligt. Mannen, die door onze radio op getrommeld zijn, staan met haken en touwen klaar om te voorkomen, dat de clipper in de gol ven tegen het hout van de kade stoot en deuken krijgt. In de drijvende koffie kamer krijgen we ook weer zonder mankeeren ons kop je koffie. Na den regen brandt de zon weer op het eenzame strand; sedert de admi raal uit Lissabon hier voorbijzeilde, is er niet veel veranderd. En als men dan al hier en daar een dorp tegen komt, lijkt het, of alle bewoners het verlaten hebben op de oudste in woners na misschien. Dikwijls is dat ook zoode jeugd droomt van de groote steden in het zuiden. In Belem, in Pernambuco, overal hoorde ik hen over de hooge loonen, den „hoogeren levensstan daard" in Sao Paulo spreken om nog maar te zwijgen van Rio de Janeiro. Deze hoofdstad moet het summum van welstand zijn, dat zij jongelingen en volwassen mannen aantrekt: voor de menschen in Noord-Brazilië is het beroemde Suikerbrood in de haven van Rio de Janeiro een magnetische berg. Voor het laatst rommelt nu het water van een luchthaven onder den vloer van den vertrekkenden clipper: het gerommel wordt getrommel en ten slotte een roffel tot men plotseling alleen nog maar het gebrom der mo toren hoort: eindspurt naar Rio! Groen-wit-groen dat is: zee- branding-bosch zoo ligt de kust strook weer in de diepte. Wij ontdek ken stoombooten, spoorwegen, waar van de rook over 't vasteland waait gaan zij niet allemaal naar het zuiden Zelfs de bergketens schijnen naar het zelfde doel te leiden. De rotsige kegels herinneren al aan de toppen van Rio, die ik van foto's kenDit is 't voorspel. En dan vouwt de aarde onder ons een van haar mooiste waaiers open. De motoren zwijgen de vliegboot zweeft over de wereldstad aan den Zuid-Atlantischen Oceaan.. Zij daalt in spiralen, maar in de oogen van den luchtreiziger draait niet de cabine maar het panorama benedenmet bergtoppen en blauwe baaien, witte wolkenkrabbers aan het groene, park. Wij kijken neer op avenida's met vier rijen auto's, op oceaanreuzen, oorlogs schepen en luxe-jachten. En op het kunstmatige schiereiland, waarop wij landen deze merkwaardige lucht haven, vijf minuten van het centrum der stad staan menschen, veel menschen Men moet over de eenzaamheid van Zuid-Amerika gevlogen zijn om te weten, hoe prettig het is hen te zien. Landgenooten, en ook Brazilianen, die mij 'n kwartier te voren even on bekend waren als ik hun, „nemen mij gevangen", alsof ik nooit meer weg Slot op blz. 35 Het einddoel van den vliegtocht over Zuid-Amerika: Rio de Janeiro met op den achtergrond de bekende rots, het. Suikerbrood.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 30