gehucht Kats, aan het einde van de zestiende eeuw uit de golven herrezen en bevolkt
met mensen van allerlei slag, afkomstig uit verschillende windstreken. Sociaal en
religieus vormden deze pioniers, zoals Weiten hen noemt, een zeer heterogeen gezel
schap: boeren, landarbeiders, kroegbazen en schippers, katholieken, dopersen en
orthodoxe Cavinisten bevonden zich onder hen. De strijd om het naakte bestaan
speelde voor allen in de begintijd de belangrijkste rol en noodzaakte de plaatselijke
overheid vaak tot harde maatregelen.
Met de schrijver maken we kennis met de dorpsbevolking, die rond 1600 uit nauwe
lijks honderd mensen bestond. Allereerst de bestuurders, die zeker niet afkerig waren
van geldelijk gewin, corruptie en hardvochtigheid jegens de eigen onderdanen.
Toen bijvoorbeeld in de jaren 1609-1610 een hongersnood uitbrak en de prijzen
van graan tot ongekende hoogten waren opgelopen, staken de schout en de schepe
nen geen hand uit om de berooide dorpelingen te helpen, integendeel, hadden zij in
hun dagelijks bestaan als landbouwers geen belang bij een schaarste aan levensmidde
len? Het was Loenken, vrouw van de stadssecretaris Ketelaer, die broden vanuit
Goes smokkelde om de ergste nood te lenigen. Ook op het persoonlijke leven van de
dorpselite viel zo het een en ander af te dingen. Zo kon schout Bastiaan Witte zijn
handen niet afhouden van zijn dienstmeisje. Zijn genegenheid tot haar ging zo ver,
dat een buitenechtelijk kind het natuurlijke gevolg was.
Niet alleen het leven van de notabelen wordt in het boek van Weiten besproken,
meer nog richt hij zich op de handel en wandel van de "naamlozen" in de geschiede
nis: de kleine boeren, landarbeiders, schippers, herbergiers en schoolmeesters worden
door de schrijver tot leven gebracht. Op basis van kerkelijke en rechterlijke bronnen
weet hij een indringend en gedétailleerd beeld te schetsen van wat deze mensen
bezielde, waaruit hun dagelijkse bezigheden bestonden en wat hun mentaliteit was.
De lezer maakt kennis met Daniel de Later, herbergier, smokkelaar, fraudeur en
speculant; Tanne Smits, die bijna constant dronken door het dorp waggelde; de land
arbeider Pier Krippe, snel aangebrand en betrokken bij een enorme vechtpartij in één
van de plaatselijke kroegen; de dorpsonderwijzer Jan Maertensz., die in een zeer
primitief ingericht schooltje probeerde de kinderen de beginselen van het Calvinis
tische geloof bij te brengen maar spoedig beschuldigd werd van "hoererij met zeker
vrouwspersoon", dronkenschap en het maken van grote schulden.
Dit zijn slechts enkele voorbeelden waarop Weiten de lezer trakteert. Na lezing van
het boek dringt zich het beeld op van een zeer primitieve dorpssamenleving, bestaan
de uit harde en simpele mensen, die nauwelijks morele waarden kenden, heetgebakerd
waren en onder zeer moeilijke omstandigheden het hoofd trachtten boven water te
houden.
Weiten is een amateur-historicus, die met dit boek een goede prestatie heeft geleverd.
Of hij, zoals J.Th. de Smidt beweert, een nieuw geluid op het historische erf laat
doorklinken, is niet helemaal juist. Ook voor Nederland zijn de nodige studies op het
gebied van de sociale geschiedenis verricht. Op het Zeeuwse historische erf echter
kan het boek in zekere zin wel als een primeur worden beschouwd.
"Pioniers aan de Oosterschelde" zou voor vele (amateur)historici in Zeeland een
stimulans kunnen zijn om de geschiedenis van de eigen plaats of regio op een zelfde
manier te beschrijven als Weiten dit voor Catz heeft gedaan. De prijs van het boek is f 35,--.
Wij willen onze lezers er, wellicht ten overvloede, op wijzen, dat de heer Weiten de
lezing na de algemene ledenvergadering in november verzorgt. Een reden temeer om
naar de vergadering te komen.
A.L. Kort.