onder zijn hoede had, had het niet gemak kelijk. Zo moest hij twee of meer bazen dienen, die soms verschillende belangen hadden. Daarbij kwam nog dat zijn werk terrein dermate uitgestrekt was, dat van een efficiënte controle geen sprake was. Kon van een veldwachter uit Krabbendijke worden verwacht dat hij in zijn eentje orde wist te houden in een gebied dat ongeveer 4.000 hectare groot was? De burgemeester van Kloetinge sprak duidelijke taal, toen hij in 1855 over de veldwachters opmerkte: 'Vooreerst is het terrein, waarover hunne waakzaamheid gevorderd wordt, in bijna alle gemeenten ten platten lande, te groot. Een man te voet kan onmogelijk dikwijls genoeg, alle punten der gemeente bezoeken; terwijl bovendien de bedoelde uitgestrektheid van de terreinen, nog dit eigenaardig bezwaar medebrengt, dat zij, die eenig kwaad voornemen koeste ren, slechts behoeven op te letten naar welke zijde der Gemeente de veldwachters zich bij het doen eener tournée begeven, om zeker te zijn, dat zij aan de andere zijde, niet zullen worden gestoord.'13) Onbekwaamheid tot de dienst: dron kenschap en insubordinatie De geringe hoogte van de jaarwedden, de vele bijbanen en de uitgestrektheid van de gemeenten: dit alles bemoeilijkte het werk van de gemeenteveldwachter. Minstens even belangrijk voor het functi oneren van een veldwachter waren echter factoren van persoonlijke aard. Kon hij goed overweg met de bevolking? Hoe was de verhouding met zijn directe chef, de bur gemeester? Beschikte hij over voldoende tact? De veldwachter was een publiek figuur par excellence. Zijn gedrag werd in een kleine dorpsgemeenschap nauwlettend in de gaten gehouden. Een misstap, hoe klein die ook mocht zijn, was snel gemaakt en kon grote gevolgen hebben voor de man, die in zekere zin als symbool van het gezag werd gezien en van wie een voorbeeldige levenswandel werd verwacht. Altijd waren er wel dorpelingen, die bij de burgemeester aan de bel trokken om zich te beklagen over de veldwachter, bijvoorbeeld over de in hun ogen onterechte bekeuring die hij had uitgeschreven, of over zijn vele bijbaantjes, waardoor hij nauwelijks nog tijd had om zich met het politiewerk bezig te houden. Klachten over veldwachters die zich schul dig maakten aan openbare dronkenschap kwamen het meest voor. De dienders in Yerseke, die in een vorige aflevering van 'de Spuije' al ter sprake zijn gekomen, spanden in dit opzicht wellicht de kroon. Ze konden zich evenwel troosten met de gedachte dat zij niet de enigen waren die bij tijd en wijle te diep in het glas keken. In Kloetinge, om slechts één voorbeeld te noemen, moet de burgemeester slapeloze nachten hebben gehad van veldwachter Richard Straub. Straub was eerst veldwachter in Arnemui- den geweest. Hij kon daar kennelijk niet van de fles afblijven, want in 1837 werd hij wegens drankmisbruik en na een hoog lopende ruzie met de burgemeester naar Colijnsplaat verplaatst, waar hij het zes jaar zou volhouden. In 1843 vertrok hij, min of meer gedwongen, naar Kloetinge, waar hij al spoedig in conflict kwam met het gezag. Als het aan burgemeester De Laat de Kanter had gelegen, kon Straub beter onmiddellijk zijn biezen pakken, want er viel volgens hem met deze notoire dronkaard niets te beginnen. Hij schreef de Gouverneur dan ook: 'Meermalen is het ons gebleken, dat hij zich overgeeft aan het gebruik van sterken drank, met dat gevolg, dat hij nu en dan onbekwaam tot de uit oefening van deszelfs dienst kan worden gerekendGezien het feit dat de man ook goede kanten had en hij bovendien voor vrouw en kinderen moest zorgen, had De Laat de Kanter het tot dan toe steeds gela ten 'bij eenig zachtere en wederom strengere vermaningen en berispingen, in de hoop, dat hij het verkeerde, en voor hem zoo scha delijke zijner excessen zoude leeren inzien.' Tevergeefs echter. 'Wel verre echter van die verwachtingen te zien verwezenlijkt, is het kwaad gedurende de laatste maanden veel eer toegenomen', zo moest de burgemeester verbitterd constateren. De gebeurtenissen op een maandagavond in april 1846 waren de druppel geweest die de emmer had doen overlopen. 'Zonder in alle stuitende en walgelijke bijzonderheden te treden zij het genoeg hier kortelijk te verhalen, dat Straub 78

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2008 | | pagina 80