Een fraudezaak nogmaals belicht (Van de Ven) Janjaap Luijt n Spuije 78, winter 2009, schreef W.P. den Toom een korte bijdrage over een rechts zaak tegen een frauderende zilversmid in Goes. De fraudeur in kwestie was G.G. van de Ven die volgens het proces-verbaal zilver had verkocht met ingegoten zilvermerken. Den Tooms artikel beschrijft in kort bestek de rechtszaak en de definitieve uitspraak. Onderstaande bijdrage probeert de zaak te gen Van de Ven in zijn context te plaatsen. Keuring van goud en zilver De vervolging van Van de Ven beschreven n de Spuije speelde zich af in 1808. In de voorafgaande jaren vonden op het gebied van de zilvernijverheid en de keuring van goud- en zilverwerk ingrijpende verande- •ingen plaats. In het Koninkrijk Holland, iet nieuwe koninkrijk van Koning Lode- wijk, streefde de regering naar een centraal geregeerde eenheidsstaat met een uniforme wetgeving. Voor de keuring van goud- en .ilverwerk betekende dat met ingang van L juli 1807 een nieuwe wet die gelijktijdig ;en belasting op deze luxe waar regelde, /anaf dat moment werd de keuring van het goud- en zilverwerk opgedragen aan lokale keurmeesters die hun benoeming ontvin gen van de minister van Financiën. De ssayeur-generaal van de Munt, een van de belangrijkste personen binnen het munt wezen, coördineerde de uitvoering van de vet. Voor Goes was de oprichting van een figen keurkamer bijzonder. De stad kende óór 1807 geen eigen goud- en zilversmids- iceurkamer en het goud- en zilversmids- gilde van Middelburg keurde de Goese productie. Vier goud- en zilversmeden van goede naam en faam werden vanuit Den laag benoemd tot keurmeester. \lle goud- en zilversmeden en handelaren in goud en zilver waren verplicht goud- en ilverwerk voorzien van hun meesterteken ter keuring aan te brengen bij de keurka mer. De keurmeesters controleerden van nieuw gemaakte voorwerpen het gehalte en voorzagen ze vervolgens van nog drie tekens. Ten eerste een gehalteteken dat aangaf aan welk wettelijk zilvergehalte het voorwerp voldeed. In Goes was dat voor de meeste zilversmeden het cijfer 10 in een rechthoek voor zilver van tien penningen (ca. 833/1000). Ten tweede werd het voor werp voorzien van het keurkamerteken, zodat nagegaan kon worden op welke keur kamer het werk was gekeurd. Het keurka merteken had landelijk hetzelfde contour en alleen het veld verschilde per keurka mer. In Goes stond hier een gans in. Tot slot werden de gekeurde voorwerpen voor zien van een jaarletter, zodat kon worden bepaald welke keurmeesters het voorwerp hadden gekeurd. De jaarletters waren voor het gehele koninkrijk identiek. De wet van 1807 controleerde niet uit sluitend het goud- en zilvergehalte, maar regelde ook de belastingheffing op gouden en zilveren voorwerpen. Alexander Gogel, Afb. 1. Het keurkamerteken van Goes. (Alle afbeeldingen collectie Janjaap Luijt.) 37

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2010 | | pagina 39