dat, komende van buiten Zeeland, hij geen modellen voor Zeeuwse sieraden bezat en daarom reeds bestaande gespen afgoot in tin. Op die manier verkreeg hij voorbeelden die op hun beurt weer in zilver konden wor den afgegoten. Dat er tekens met een ge kroonde O in de originele gespen hadden ge staan, was hem in het geheel ontgaan. Van de Ven begreep bovendien niets van alle commotie. Elke leek zou immers afgietsels van al eerder afgegoten keurtekens direct herkennen. De beschuldiging dat hij de tin nen gespen had willen verkopen als zilver, vond Van de Ven helemaal bespottelijk. Uit het verweer van Gregorius spreekt een zekere animositeit tussen de beschuldigde en de keurmeesters. Hij schrijft de baljuw dat hij bij zijn collega's had geprobeerd koperen en tinnen modellen van gespen te lenen, maar dat zij dat uit afgunst hadden geweigerd. Vandaar dat hij maar zilveren beugels uit zijn voorraad had afgegoten. Het was de bedoeling dat hij of zijn knecht bij het wederom afgieten de merken zou dichtsmeren. In hoeverre Van de Ven in zijn verweer een loopje neemt met de waarheid is niet helemaal duidelijk. Enerzijds schrijft hij dat hij weinig werk aan anderen uitbe steedt, terwijl Van de Ven volgens het keur- register in de periode 1807-1810 slechts 5,9 kg zilver ter keuring aanbood (van de in totaal 195 kg). En zoals al eerder gezegd, waren daar slechts vier paar gespen bij. Hoewel Gregorius van de Ven bereid was om onder ede te verklaren dat hij nooit van plan is geweest om van de gegoten merken gebruik te maken, werd hij aangehouden en achter slot en grendel gezet. Uiteinde lijk straften President en schepenen Van de Ven met 24 uur eenzame opsluiting en betaling van de kosten. Eenmaal vrij en de kosten voldaan, heeft Van de Ven nog geprobeerd de tinnen beugels die in beslag waren genomen terug te krijgen. Zonder kon hij immers niet langer gespen maken naar Zeeuwse model. Hoe deze teruggave verder is verlopen vermelden de archieven niet. Inmiddels was Zeeland bij het Franse Keizerrijk ingelijfd en gold de Franse wet Afb. 4. Meesterteken van Gregorius van de Ven. op het waarborgen van goud en zilver. Gergorius van de Ven bleef de rest van zijn leven in Goes wonen en werken om er 23 november 1842 te overlijden. Na zijn aan varing met de keurmeesters van Goes heeft Gregorius van de Ven zich verder correct gedragen. Althans, het heeft de archieven niet meer bereikt. Geraadpleegde bronnen: Nationaal Archief, Ministerie van Financiën (1798-1813). Nationaal Archief, Archief van de Essayeur-generaal van 's Rijks Munt (1795-1813). Zeeuws Archief, Keurkamer Goes (1807-1810). Regionaal Historisch Centrum Brabant, DTB-registers van Bergen op Zoom en Roosendaal. Literatuur: C.B. van Dongen en G. Nieman, Keurtekens op zak, Rot terdam, 1998. F. de Klerk M. Louisse, Goud en zilversmidsambacht te Goes van de late Middeleeuwen tot 1900, Belastingdienst Goes, z.j.. A.M. Koldeweij, Zilver uit 's-Hertogenbosch: van bourgon- disch tot biedemeier, Noord-Brabants Museum, 's-Herto genbosch, 1985. W. Koonings, De Keuring van Goud en Zilver tijdens het Koninkrijk Holland, Lochem, 1968. Janjaap Luijt, 'Het "uitgetakte" keur, een zilvermerk in de strijd tegen belastingontduiking', in: Antiek 31 1996/97 2, p. 72-74. Janjaap Luijt, Het Zilverlexicon voor Nederland en België, Waanders Zwolle, 2006. Jean-Pierre van Rijen, Zilver en zilversmeden uit de baro nie van Breda, Bredaas Museum Breda, 2000. W.P. den Toom, 'Zuiver zilver?', in: de Spuije, Tijdschrift van de Heemkundige Kring De Bevelanden en de Vereni ging Vrienden van het Historisch Museum De Bevelanden, aflevering 78, winter 2009, p. 32. Janjaap Luijt (1966) verricht archiefonder zoek in opdracht van notarissen, bedrijven en particulieren. Zijn eigen interesse ligt daarbij bij de goud- en zilversmeden van de zeventiende en achttiende eeuw en de geschiedenis van de Munt te Utrecht. Hij hoopt ooit nog eens een publicatie over de Goese goud- en zilversmeden te publiceren. 40

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2010 | | pagina 42