handwerkslieden. Deze betoonden een
werkkracht waartegen de onzen en de Vla
mingen niet op konden. Zij aten naar onze
opvatting zeer veel vleesch, dat zij ook wel
door den bakker lieten braden en ze voeg
den er zooveel boter bij, dat zij gesmolten in
den oven liep. Een bakker vertelde, dat zoo
iets bij hem slechts éénmaal was voorgeko
men, daarna nam hij zijn maatregelen.
Voor het overige lieten hier de Engelschen
den indruk na van flinke degelijke men-
schen zonder overbodige praatjes. Zij lagen
bij burgers tehuis.
De werklieden, die men polderjongens
noemde, waren tehuis op de boerderijen en
elders, waar een schuur was om te slapen,
ook waren er, die woonden in strooketen. Zij
werkten in ploegen, die ieder een ploegbaas
en een keetmeid hadden. Tweemaal per dag
bracht de keetmeid een of twee emmers kof
fie naar het werk; overigens aten en sliepen
de polderjongens in hun tijdelijk tehuis.
Op 't werk werd in den zomer een verfris-
schende drank verkocht, 'coco'genaamd,
waarvan ik later niet meer hoorde. Het
vreemde werkvolk bracht wel wat levendig
heid in het dorp Wemeldinge, maar ernstige
ongeregeldheden kwamen niet voor. Er
werd wel eens gestaakt voor korte tijd, men
noemde dat laveisteken. Het schijnt dat de
Engelsche maatschappij niet al te best geor
ganiseerd was.
Op 1 juli 1852 begonnen bij Hansweert de
werkzaamheden voor de aanleg van het
kanaal door Zuid-Beveland. Het was on
derdeel van de concessie tot bedijking van
schorren en slikken in de Oosterschelde
tot een oppervlakte van in totaal 14.000
hectare. Al snel zou blijken dat voor de
aannemer, de 'Maatschappij tot indijking
der op- en aanwassen in de Oosterschelde',
de inpoldering hoofdzaak was en dat de
gestelde doelen onhaalbaar waren. Het
Engelse aannemersconsortium Thomas
Hutchings Co te Londen trad op als uit
voerder van de werken.
Problemen met de inpoldering leidden tot
enorme verliezen voor de investeerders en
zorgden voor grote vertraging bij de aanleg
van het kanaal. Een en ander mondde uit
in een compleet fiasco. Op grond van een
overeenkomst met België moest het kanaal
er evenwel komen. Vandaar dat na veel ge
harrewar in 1861 het Rijk de verplichting
tot het graven en in bedrijf stellen van het
kanaal op zich nam. Pas daarna kwamen
de werkzaamheden bij Wemeldinge vol
ledig op gang. Op 11 oktober 1866 vond de
openstelling van het kanaal plaats.
Voor het dorp betekende het een complete
omwenteling. De gesloten boerengemeen
schap kreeg een ware invasie te verwerken,
om te beginnen van de honderden werk
lieden en na de opening van het kanaal
van een toenemend aantal neringdoenden,
rijksambtenaren en sluispersoneel. Het
betekende over een periode van enkele
decennia vrijwel een verdubbeling van het
aantal inwoners. Het was gedaan met de
rust in het dorp.
De jeugdige Pieter heeft de drukte rondom
de aanleg van het kanaal en de sluis met
verbazing aanschouwd. Vaak zal hij er heb
ben rondgekeken. Nieuwsgierig en leergie
rig als hij was, zal hij zich verwonderd heb
ben over al die vreemde mensen met hun
afwijkende gewoonten en gebruiken. De
wereld was blijkbaar veel groter dan alleen
het eigen dorp.6)
Opgeleid tot landbouwer
Ik was voor die leeftijd (circa zestien jaar)
eigentlijk te wijs, teveel filosoof je; een beetje
minder wijs en meer kind acht ik geluk
kiger. Ik redeneerde voor mijn leeftijd bij
mij zelf ook weer teveel, dat ik in elk geval
toch iets in de wereld worden moest en het
boeren stond mij nog het best aan. Daarom
drong ik er op aan in de leer te mogen gaan
en in den zomer van 1867 heb ik bijna al
tijd met Jacobus Zuijddijk medegeloopen
bij al de landbouw werkzaamheden en ook
wat meegewerkt.
Van Maart tot November 1868 heb ik bij
Zuijddijk op Schoudee gewerkt. Het was
een heete drooge zomer. De oude molen bij
het dorp brandde toen af, en ik moest lang
en tamelijk hard werken. Later heb ik naar
mijn krachten nooit harder moeten werken.
Wij begonnen 's morgens vroeg, gewoonlijk
ten drie ure uit bed, in den mesttijd ten
twee ure, en dikwijls was het 's avonds lang
over zevenen eer wij klaar waren. A. Zuijd
dijk was niet zoo'n heel harde baas, doch
11