Afb. 3. De boerderij 'Onder de lindeboom' met het echtpaar Lindenbergh en één van hun
dochters, poserend voor de woning.
zijn zoon was toen voor 't eerste jaar ge
trouwd, in de volle kracht des levens en zeer
ijverig en ik moest zooveel mogelijk volgen.
Daarbij was ik te eerzuchtig om het spoedig
op te geven. Ik kreeg daar natuurlijk geheel
andere indrukken dan te huis en in school.
Het was geen ruw leven, doch het vloeken
was gewone taal bij de baas en ook de zoon
zag er niets in. De kost was er goed, doch
ouderwets, versch vleesch was er gedurende
den zomer niet, de worst duurde een geheel
jaar. Tweemaal per week 's avonds gekookte
karnemelksche pap en tweemaal gewarmde
en eenmaal zoetemelkpap, alles met boek-
weite grutten. Overigens goed brood van
ongezift tarwemeel, spek, ham en gehakt
uit varkensblazen. Ik heb toen het papeten
grondig geleerd. Ik deed al het werk mede
waarvoor ik geschikt was.7)
Omstreeks 1867 stond het bij Pieter Lin
denbergh helder voor de geest wat hij wilde
worden: landbouwer en niets anders. Voor
het beroep van zijn vader en grootvader
en andere familieleden van vaders kant,
dat van timmerman, had hij geen enkele
belangstelling. Niet verwonderlijk, als we
ons verdiepen in de achtergronden. Hij was
nu eenmaal volledig georiënteerd op zijn
afstamming van moeders kant. En daar lag
de affiniteit met de landbouw.
Grootvader Pieter Verlare was, in hoofd
zaak door erfenissen, een vermogend man
geworden die onder andere de hofstede
Schoudee had gekocht. De pachter van deze
hofstede was Adriaan Zuijddijk, die het op
zijn eigen hofstede niet had kunnen bol
werken. P. Verlare had een onverklaarbare
liefde voor Zuijddijk, die al zijn gronden
had moeten verkoopen en de opbrengst was
nog niet voldoende geweest om zijn schul
den te betalen. Het lag dus enigszins voor
de hand dat de praktijkopleiding juist op
deze hofstede een aanvang nam. De jaren
na 1868 werkte Pieter Lindenbergh jaar
lijks bij een andere bevriende landbouwer,
om zodoende een breed scala aan kennis en
ervaring op te doen.
Vanaf 1873 ging hij voorzichtig voor eigen
rekening aan de slag. Op enkele percelen
land, die eigendom van de familie waren,
verbouwde hij met assistentie van zijn
jongere broers David en Eliza landbouw-
12