Het gebouw van de Gezondheidsdienst voor Dieren
te Goes
Frank de Klerk
Overheid en veehouders sloegen in 1919 de
handen ineen en richtten een samenwer
kingsverband Gezondheidsdienst voor Die
ren op. Aan dierenwelzijn en -gezondheid
was veel te verbeteren, en dat moest er
nu maar eens van komen. Toch gingen de
ontwikkelingen traag. In 1937 kwam een
vereniging tot bestrijding van tuberculose
onder rundvee tot stand in Zeeland, die
met de Gezondheidsdienst voor Dieren en
de ZLM (Zeeuwse, later Zuidelijke Land
bouw Maatschappij) verbonden was.
Na de oorlog kwam er in vrijwel elke pro
vincie een nieuwe regionale dienst die
op de gezondheid van vee ging letten. De
Zeeuwse tbc-vereniging van vóór de oorlog
werd in 1946 omgezet in een stichting,
die zich in Goes vestigde. Op het Ravelijn
De Groene Jager stond een houten barak,
waar vroeger de centrale keuken was ge
vestigd. Dit werd het onderkomen van de
GD. Dr. G. Wagenaar werd de eerste direc
teur. De eerste jaren wierp de dienst zich
op het terugdringen van tbc bij runderen.
Door keuring en het beperken van de im
port van verdachte runderen van buiten
Zeeland kon deze ziekte uiteindelijk be
dwongen worden. Geheel in het teken van
de tijd gebeurde dit met zogenaamde 'vijf
jarenplannen'. In de loop der jaren haalde
de GD af en toe de krantenverslagen van
de zittingen van de rechtbank, vooral als
vee slecht werd behandeld. Een boer in
's-Gravenpolder dacht in 1947, dat in een
weiland waar hij twee paarden had staan,
nog wel genoeg drinkwater in een put zou
zitten. Er bevond zich in de put echter al
leen nog maar modder in die warme zomer,
waardoor één paard in de modder stikte,
en het andere er uitgeput naast lag. Het
weinige water in de sloot bleek veel te zout.
Boeren die zich niet wilden aansluiten bij
de GD kregen in 1947 een prent aan de
broek. Anders zou een tbc-vrije veestapel
nooit gaan lukken, vond de rechter.
Andere activiteiten van de dienst speel
den zich onder meer af op het gebied van
de k.i., de kunstmatige inseminatie ofwel
bevruchting van koeien. Hiermee werden
geleidelijk aan steeds betere resultaten
geboekt. Er kon geen jaarvergadering of
landbouwbijeenkomst worden gehouden
of de directeur bereed zijn stokpaardje,
dat van de k.i. In 1950 werd een centraal
stierenstation in 's-Heer Hendrikskinderen
geopend, waartoe een boerderij was ver
bouwd. De jongens Matador, Leon, Riant,
Adema 14, Adema 62, Sikkema en Eduard
vonden hier onderdak om voor nazaten te
zorgen. Vermoedelijk werd van deze stieren
sperma genomen voor de k.i. De geiten
stand in Zeeland was kort na de oorlog nog
aanzienlijk. Een probleem was het betrek
kelijk geringe aantal bokken, 46 in 1949,
zodat het fokken een probleem werd. De re
sultaten van k.i. bij geiten, waar uiteraard
directeur Wagenaar zich voor had beijverd,
vielen echter rond 1950 zwaar tegen. Ook
k.i. bij paarden werd door hem onderzocht.
De toen nog jaarlijks gehouden keurin
gen van vee, waaronder ook trekpaarden,
stonden steeds onder toezicht van de GD.
De directeur zat meestal in alle jury's die
de dieren keurden. Adjunct-directeur G.G.
Grootenhuis schopte in 1950 tegen het zere
been van veel veehandelaren, toen hij hen
gebrek aan medewerking verweet bij de
bestrijding van de runder-tbc. Later zou
Grootenhuis nog gevoelig botsen met het
bestuur van de provinciale stichting GD.
Overigens deed de GD in deze tijd ook on
derzoek naar tbc bij mensen, een toen nog
veel voorkomende en zeer ernstige kwaal.
Het personeel van de GD trok de provincie
in voor scholing van boeren. Aan de Rijks-
landbouwwinterschool te Schoondijke gaf
Grootenhuis les in bestrijding van mond
en klauwzeer en tbc en over de voordelen
van k.i. Het opduiken van vogel-tbc gaf
weer reden voor nieuwe onderzoeken. Jaar
lijks moest ook de aandacht op de uitroei
ing van de runderhorzel worden gevestigd.
32