op, maar het was toch een heel werk om de ligging van elk rietje naar behoren op zijn plaats te brengen. Mandenvlechten ging ook wel aardig, hoewel het voor een blinde een lastig karweitje bleef. Een jaar later bleek er nog weinig vooruitgang in de scho ling van Korstanje tot mandenmaker te zitten. Wat hij deed was wel secuur, maar zelfstandig werken zat er nog lang niet in. Een medeleerling gaf hem tussendoor orgelles, waar hij wel enig gevoel voor had. Weer een jaar later twijfelde de directeur van het instituut, Bouwmeester, of Din- geman ooit een vakman zou worden. Zijn werktempo bleef erg laag en de kwaliteit van het vlechtwerk bleef onder de mid delmaat. In de orgellessen zat ook geen vooruitgang meer. Regelmatig keerde Din- geman voor vakantie terug naar Kapelle. Soms werd hij daar van nieuwe kleren voorzien. Ook in Amsterdam kocht men noodzakelijke kleding voor hem. Omdat het Amsterdamse blindeninstituut een opleidingsschool was, vroeg de directeur herhaaldelijk aan het Kapelse armbestuur hoelang men Dingeman nog in Amsterdam wilde houden. De bestuurders gingen er ge makshalve van uit dat zijn verblijf langdu rig zou zijn, ze waren blij dat hun plaatsge noot in Amsterdam was opgenomen en zou mogen blijven. De directeur meldde dat hij erg tevreden was over vlijt en gedrag van Dingeman. Hij was bescheiden en met zijn opgeruimd gemoed was hij de andere blin den tot voorbeeld. In 1917 velde de directeur van het Amster damse instituut het definitieve oordeel over Dingeman: hij zou nooit een goed werkman worden. Gelukkig bleef op zijn gedrag niets aan te merken. Dat jaar moest hij opgeno men worden in het Wilhelminagasthuis in Amsterdam. De oorzaak was, dat hij steeds meer hoofdpijn en pijn in zijn rechteroog kreeg. Vermoedelijk was verkalking in het oog hiervan de oorzaak. Mogelijk dat het Afb. 2. Bazar in Den Haag ten behoeve van het Tehuis in Wolfheze, 1910. 4

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2012 | | pagina 6