mam anwitpfrteilifja mvmém tmrn ftifpmf tt mffalpimrntm agtm ttiul laiui imer ud mwc n-foümi qtm&ffitgnmitt ttrfoltm qwd recn^mdt fa ftijomo rnnapji Afb. 2. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, ms. II 719 86, verso. (©Koninklijke Bibliotheek van België, Brussel.) um V latPT. Hic (st illc córihtm nutc Jn PutK /.Wtvr Rsymartts cegnottwtt 4 &{ïhai cu Twtn&i mkttijacriï 4 Obfft pn5Jeur? QÜvetOf r 0^1 nieuw betwisting om de benoeming, maar de in 1518-19 vermelde Martinus Huys- man wist zich blijkbaar te handhaven: in 1520-21 wordt vermeld dat hij in de kerk in Campen werd geïnstalleerd nadat zijn te genstrever Cornelius Florentii de Bredam van zijn aanspraken afzag. Hoe deze op het eerste oog tegenstrijdige gegevens te verzoenen? Vermoedelijk is het eenvoudiger dan het lijkt. In de late middeleeuwen was het systeem van be neficies en prebenden tot een complex systeem uitgegroeid dat zijn eigenlijk doel voorbij begon te schieten en dan ook een van de aanleidingen was tot de roep om hervorming. Oorspronkelijk werd er aan de stichting van een kerk, het pastoraat, een kapittel, een bepaald altaar enzovoort vaak een schenking gedaan om ervoor te zorgen dat de eredienst, het koorgebed of een bepaald aantal missen daadwerkelijk konden worden uitgevoerd. Deze inkom sten hoorden dan bij die functie, dat altaar, die kapel enzovoort. Deze inkomsten waren echter - zeker waar het een altaar met een beperkt aantal missen gold - te klein om in het levensonderhoud van de bedienaar te voorzien, zodat een combinatie van altaren enz. in feite nodig was. Daarmee begonnen deze inkomsten echter tegelijk wat losser te staan. Vanaf een bepaald moment groei de het systeem zo uit dat het ook mogelijk werd wel de inkomsten van een altaar, kapel enz. te genieten, maar zonder zelf de eigenlijk daarbij horende verplichting uit te voeren: deze werd dan waargenomen door een vervanger die de bezitter van dit beneficie of deze prebende, zoals de techni sche termen luiden, daarvoor betaalde, zij het (uiteraard) minder dan het beneficie eigenlijk waard was. Dit is dus een pre bende in absentia 'in afwezigheid'. Volgens het kerkelijk recht mocht men aan het eind van de veertiende en in het begin van de vijftiende eeuw vier prebenden in absentia hebben. Tot deze prebenden hoorde ook vaak het pastoraat. Het is dus heel goed mogelijk dat de personen die in de lijst 29

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2013 | | pagina 31