Opstand op de dijk Frank de Klerk Bij grote inpolderingen in de late mid deleeuwen waren misstanden onder de arbeiders aan de orde van de dag. Andries Vierlingh, een door de praktijk gevormde waterbouwkundige uit West-Brabant, die leefde in de tweede helft van de zestiende eeuw, geeft er in zijn Tractaet van Dycka- gie volop voorbeelden van. Gewelddadighe den tussen de arbeiders, sabotage, fraude, van het werk weglopen, mishandeling van de dijkgraaf, drankmisbruik en dobbelen, teveel om op te noemen. Bij de indijking van de Willem-Annapolder in 1756 bleek er nog maar weinig te zijn verbeterd. De naam van deze polder komt van stad houder Willem IV en zijn echtgenote Anna van Hannover. Al aan het begin van de achttiende eeuw waren er plannen om tot inpoldering van het schorrengebied ten zui den van Biezelinge over te gaan. Biezelinge was dan al tientallen jaren bezig zijn band met het water te verliezen. De herinnering aan het welvarende middeleeuwse haven dorp is dan al vrijwel verdwenen. In 1714 legt het waterschap De Breede Watering Bewesten Yerseke een dam in het schor om een snellere aanslibbing te verkrijgen. Om duidelijkheid over de schorvorming te krijgen ondervroegen de ambachtsheren in 1718 Cornelis Groenendijk, schipper en schaapherder te Biezelinge. Hij was gebo ren in het in 1682 verdronken Valkenisse. Toen hij pas in Biezelinge woonde, was hij visser, en vanaf ongeveer 1694 ook met schapen in de weer. Vaak voer hij met zijn schuit vanaf de Biezelingse kaai via de Biezelingse Ham de Schelde op. Zijn schip kon niet tussen de schorren naar Hans- weert komen, dat was te ondiep. Wel roeide hij met hoog water met een bootje door de schorren. Dat hier grote schepen over voe ren had hij alleen van horen zeggen van oude Biezelingenaars. Dit schor pachtte hij al 24 jaar van de ambachtsheer. Wel kon hij met zijn schip door de schorren in de richting van Hoedekenskerke varen. Vroe ger legde men in de geul in de Biezelingse Ham wel eens een tijdelijk bruggetje of een dammetje met stro, zodat Groenendijk met zijn schapen van het oostelijke schor naar het westelijke schor kon oversteken. Nu er een dam door het waterschap was gelegd, was de passage een fluitje van een cent. De ambachtsheren van Eversdijk en 's-Gravenpolder kregen in 1755 octrooi van de Staten van Zeeland om tot bedijking over te gaan. Het in te polderen gedeelte werd verdeeld in 31 percelen. Per perceel werd een afzonderlijke aannemer met een ploeg dijkwerkers ingehuurd, die voor hun gedeelte dijk verantwoordelijk waren. Jan Raas had in 1756 een herberg in Bieze linge. Op een dag betaalde Jan de Coo, de secretaris van de ambachtsheren van Ka- pelle, aan Cornelis Mathijssen Opstroom, uit Dungen, en zijn arbeiders hun resteren de geld voor twee gedeelten van de nieuwe dijk uit. Opstroom ontving al het geld, dat hij vervolgens onder zijn ploeg verdeelde. Dit was een van de 31 ploegen die de schor ren bedijkten. Het resterende deel gaf hij bij de herbergier in bewaring. Onder de arbeiders begon wat te broeien, vermoede lijk waren ze het met de verdeling van het geld niet eens. Omstreeks 23.00 uur, toen het donker en regenachtig weer was, kwa men ze in beweging. Met geweld dwongen ze Opstroom mee te gaan naar hun tent aan de nieuwe dijk. Op het moment dat Opstroom dacht het resterende geld van Raas in ontvangst te nemen trokken de arbeiders het hem uit de handen en stop ten het weg in een reiszak. Het rumoerige gezelschap trok vervolgens naar de zoete- laarstent van Jan van Sweeden, waar de groep rond middernacht binnenviel. Ook Van Sweeden kreeg de reiszak met geld korte tijd in bewaring. Hij had eerder al boeken en papieren van Opstroom in bewa ring genomen. Deze zaken en opnieuw de reiszak werden door de ontevreden arbei- 36

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2013 | | pagina 38