per week op Middelburg. Een uurregeling
uit de tijd van het Oostenrijks Bewind
vernoemt op dinsdag en vrijdag het
vertrek van boden naar Middelburg:
vanuit Brussel reisde men eenmaal per
week en vanuit Oostende-Brugge alle
veertien dagen.4'
Ongetwijfeld deelden Zeeland en Vlaande-
ren-Brabant gemeenschappelijke belangen,
die vooral geconcentreerd waren rond de
mogelijkheden van de Schelde-delta, een
bron van expansie en welvaart. De oorlog
trok een grens. De Walcherse rede fun
geerde als overslaghaven van Antwerpen,
en na de sluiting van de Schelde als voor
haven. Middelburg bezat de wijnstapel
en controleerde de zoutaanvoer. Tevens
voorzag ze het hinterland van Brabant van
levensmiddelen zoals vis en peulvruchten.
Met 60.000 inwoners was Antwerpen in
de zeventiende eeuw immers nog een van
de belangrijkste centra van consumptie in
de Nederlanden. De Antwerpse zakenman
en diplomaat Daniël van der Meulen for
muleerde reeds in 1584 op treffende wijze
deze visie: De natuere, de gelegentheid van
de wateren, de gemeinschap van stroomen
ende traffieken, de oude vrientschap en
de gewente onder malkanderen, heeft de
landen van Brabant ende Zeeland so met
eenander verknocht ende verbonden, dat het
gevoelen van de welvaert ofte kwalyckvaert
van d'een noch van d'ander, hen ghelyck in
de leden eens lichaams tot de anderen ver-
sterckt zulcks dat er geen spaltinge, geene
scheydinghe ende verderf d'een of andere
kon overkomen zonder dat d'andere van
dezelfde fortune subject zijn.5>
De complementariteit was inderdaad
bijzonder groot, wat de rivaliteit meer
aanscherpte dan de solidariteit. Slechts
gemeenschappelijk aangevoelde gevaren,
zoals de overstromingen van 1530 en 1532
en het oorlogsgeweld tijdens de Tweede
Wereldoorlog, vermochten meer samen
werking voort te brengen. De Benelux is
voortgekomen uit een gemeenschappelijk
doorleven van deze oorlogsjaren.6' Ook
tussen Vlaanderen en Zeeland treffen
we gelijklopende activiteiten aan, zij het
vooral van maritieme aard. Zo bloeide van
de vijftiende tot de zeventiende eeuw het
kapersbedrijf van Duinkerke tot Vlissin-
gen, al bracht de Tachtigjarige Oorlog ze
tegen elkaar in de strijd. Tussen de ma
trozen van deze kuststreek bestond er tot
in de achttiende eeuw trouwens een hecht
samenhorigheidsgevoel. Na de verovering
van Duinkerke vertrok een aanzienlijk deel
van de bevolking naar Oostende, zoals na
de verovering van Oostende in 1604 velen
uitweken naar Veere en Vlissingen. Bij de
uitreding van de schepen van de Oostendse
Compagnie, in het eerste kwart van de
achttiende eeuw, monsterden ondanks het
verbod Zeeuwse zeelui aan.7'
Migratiestromen van het laatste kwart
der zestiende eeuw en van aanvang zeven
tiende eeuw waren toen bepalend voor de
relaties. Over de totale omvang bestaat
betwisting. Een cijfer van 150.000 is voor
opgezet maar wordt door de kritiek als
overdreven afgedaan. Hoe dan ook, ze was
ontegensprekelijk van ingrijpende aard, en
ze leverde een wezenlijke bijdrage tot de
opbouw van de Gouden Eeuw in het Noor
den. Van 7.000 inwoners in 1568 groeide
Middelburg naar 30.000 medio zeventiende
eeuw. Circa 15.000 inwijkelingen kwamen
uit het Zuiden. De poortersboeken wijzen in
dezelfde richting. Tussen 1585 en 1594 was
75 percent van alle nieuw ingeschrevenen
van Zuid-Nederlandse origine. Antwerpe
naren waren het sterkst vertegenwoordigd,
met een rits van vooraanstaande kooplieden
zoals Balthasar de Moucheron, Pierre le
Moine, Balthasar van Vlierden en vele an
deren. Opmerkelijk is de aanwezigheid van
een aantal Iberische kooplieden van Joodse
oorsprong (Lopez, Perez, de la Palma) die
aangetrokken werden door de calvinisti
sche leer. Kleinere Zeeuwse steden en ook
het platteland bleven niet achter. Alleen
al uit Oostende verwelkomde Vlissingen
meer dan 130 families. Een steekproef in
de huwelijksregisters van Goes levert voor
de periode 1585-1648 circa 800 personen op
afkomstig uit het Zuiden, waarvan 18 per
cent uit Brabant. Antwerpen had hierin een
aandeel van 10 percent. De grootste groep
kwam echter uit Vlaanderen. Rond 1570
telde Goes circa 3.000 zielen; de latere aan
groei is minstens voor een derde aan deze
emigranten toe te schrijven.8'
3