Afb. 2. Wachters aan zee, door Johan Melse (1887- 1968). Havenhoofd bij We- meldinge, met rollepalen. (Uit: Stilte over Zeeland, de wereld van Johan Melse.) terdam. De seinen die opgehangen moesten worden waren zeildoeken ballen en kegels, de stormbal had zeker een middellijn van een meter dertig en ook de kegels-waren vrij zwaar. Met een lier werden die seinen naar boven gedraaid, zodat zij van verre zichtbaar waren. Als er een stevige wind stond was het een vrij zwaar werk. In 1914 was David Levinus de Jonge als timmerman aan het werk bij de bouw van een nieuw woonhuis voor zeilmaker Florusse aan de Westelijke Kanaaldijk in Wemeldinge. 'Toen op zekere middag in augustus, ik was bezig met het maken van balkstukken in de achterkamer van dat huis, werden de klokken geluid: Mobilisatie, alle dienst plichtigen met spoed opkomen, en dat waren er van ons dorp niet weinigen. Over die tijd te schrijven is wel wat moeilijk, maar ik herinner me toch nog goed dat eer we een jaar verder waren er schaarste was aan levensmiddelen en dat had niet nodig geweest, ons land was goed voorzien van levensmiddelen, maar mensen zonder ge weten kochten alles op en voerden het uit naar oorlogvoerende landen en verdienden daarmee kapitalen. Ze werden O.W.ers ge noemd (oorlog winstmakers). Doordat ook een materiaalschaarste kwam, was het ook gedaan met het werk en kon ik m'n gereed schapskist mee naar huis nemen. Voor mijn broer die drie jaar jonger was heb ik toen een geweertje gemaakt met een bajonet er op zonder de gedachte te hebben dat daar nog wat handel in zat, want toen hij daar mee de dijk op ging kwamen ze al spoedig vragen om er een voor hen te maken. Dat liep zo druk dat ik er dagen werk aan had en zodoende nog meer verdiende dan bij m'n baas, al verdiende ik die laatste tijd toch al een veelvoud van de 1,40 gulden waar ik mee begonnen was. Op een zater dagmorgen heb ik het laatste gemaakt, ik was aan het opruimen en schoonmaken en toen kwam er een jongetje en toen ik zei: dat gaat niet meer, begon hij zo te hui len dat mijn moeder er bij moest komen. Moeder wist hem wel te troosten, maar het eind van het liedje was dat ik toch nog een geweertje voor hem gemaakt heb, waar hij heel erg blij mee was.' Heel veel jaren later zouden ze elkaar weer zien, David Levinus de Jonge als patiënt van huisarts dr. Lindenbergh. 'Maar nu verder. Ik ging werken bij een kuiper in Yerseke, maar het werken had al heel weinig met kuipen te maken, ik moest de vaatjes, bestemd voor de oester verzending, met een kruiwagen brengen naar de oesterkwekerij, ruim een half uur lopen en dan met een vol gestapelde kruiwagen, die ik niet overzien kon en dus moest trekken. Het was voor mij erg zwaar en na twee dagen heb ik er voor bedankt, het leverde ook niet zo veel op, want er werd betaald naar de hoeveelheid die men 51

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2014 | | pagina 55