tijd, het was een bijna onmogelijk vraag stuk. Zoveel mogelijk namen de burgers mensen op, een paar nachten hebben wij er veertien op onze huiszolder te slapen gehad. Met allen die niet te onhandig waren hebben wij rijnaken, die ongeladen waren, voorzien van houten kribben in de laadruimten met daarop verse stro hebben er heel wat onderdak gevonden. Vanuit ons dorp konden we de verlichte hemel boven Antwerpen zien en vele dagen hoorden we het kanongebulder. Niet alleen vluchtelingen werden per boot aangevoerd, maar ook passeerden er boten met gewonde Belgische en Engelse militairen. Op ons dorp hebben heel wat vluchtelingen een plaats kunnen vinden en zijn gebleven tot het weer mogelijk was naar huis terug te kunnen. Een zestal van de personen die de eerste nacht bij ons ge slapen hebben is ook op ons dorp gebleven en na hun vertrek is de vriendschap blijven bestaan. Jarenlang zijn zij een keer per jaar moeder en zuster wezen bezoeken en ook wij, moe en ik, zijn ook eenmaal te gast geweest en een goed onthaal gehad bij hen in Antwerpen.' Het werk aan de telefoonlijnen kon soms gecompliceerd zijn. 'Op een avond kwam er een telegram uit Vlissingen wil met spoed het oorlogs schip Brinio buitensteiger Wemeldinge een aansluiting maken - materiaal is afgezon den - voor hulp neem contact op met de commandant. In de nacht kwam de Brinio binnen en de andere morgen kon ik aan het werk, het materiaal was door de post meegebracht naar het postkantoor. Na een gesprek met de commandant kreeg ik twee hulpen, een matroos en een stoker tweede klas. Prettige kameraden en goede hulp. Het werk verliep vlot en toen ik met de geleidingen aan boord kwam had de machi nist al gezorgd dat het toestel op de juiste plaats was aangebracht op een der ijzeren wanden. Ik was bijna klaar toen er onver wachts een onderofficier van de Genie aan boord kwam, hij noemde zich de inspec teur van de militaire telefoondienst. Een Afb. 4. David Levinus de Jonge als timmer mansknecht, 1915. beetje ruw zei hij dat hij het wel verder zou afwerken, maar ik weigerde en zei dat ik opdracht had de verbinding te maken. Toen trof hij het niet zo erg, want juist toen we druk aan het praten waren kwam de commandant eens kijken en vroeg wat is er gaande, de onderofficier stelde zich voor en vertelde dat ik weigerde hem aan het toestel te laten werken. Nu was bij de Marine niet zo veel begrip voor soldaten van de Landmacht en de commandant keek hem eens aan en vroeg op barse toon: Van wie heb jij toestemming om aan boord te komen en wat kom je doen, vooruit van het schip af en vlug. Dat zat de onderofficier niet lekker, hij was in enkele minuten weer op de vaste wal. Nu waren er in de kabel door de sluis maar twee stel aders, een voor de sluiswacht en de ander was verbonden aan een doodlopende lijn naar de binnensteiger, waarschijnlijk bedoeld om als het nodig was daar een aansluiting te kunnen maken. Voor ik onze leiding op 53

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2014 | | pagina 57