gratificaties en toelagen heeft verzocht. Tot op dit moment heeft hij heel de mobilisatie tijd lang slechts vier keer een toelage van 10 gulden ontvangen, terwijl zijn salaris slechts 10 gulden per jaar bedraagt. Daar voor moet hij elk uur van de dag klaar staan, en het is voorgekomen dat hij zijn gewone werk moet laten liggen, wat weer inkomsten scheelt. Het roepen is zwaar werk, iedereen die van de vergoeding hoort vindt dit belachelijk weinig. Geensen heeft bij zijn route vanaf de Tiendenschuur tot aan de Karnemelksput drie en een half uur nodig, waarbinnen hij dan 136 keer roept. Soms roept hij voor particulieren, en dan is het aantal keren iets minder. Geensen stelt aan de raad voor om nu een toelage van 50 gulden tot en met 1917 uit te keren, wat hij dan als een tegemoetkoming voor het vele werk ziet. Daarnaast zou een verhoging van zijn salaris hem ook erg welkom zijn. Secretaris Hajenius schrijft op de brief van Geensen, dat een dergelijk verzoek op gezegeld papier moet worden ingediend, en dat de brief dus eigenlijk niet in behande ling hoeft te worden genomen. Toch wordt Geensen op maandag 4 februari 1918 voor een gesprek op het stadhuis uitgenodigd. De twee partijen komen er niet uit, en dus schrijft Geensen op 22 februari een nieuwe brief. De instructie voor de stadsomroeper van 1910 schrijft weliswaar een jaarsalaris van 10 gulden voor, en dat hij van parti culieren voor een roepbeurt 50 cent mag vragen, maar daarin staat niets over de dijken. Met name de 's-Heer Hendrikskin- derendijk tot aan de Tiendenschuur is erg lang, evenals de route vanaf de leerlooierij tot aan de Karnemelksput. Opdrachten van de gemeente en de distributiedienst vergen ruim drie uur. Dit is hard, verdiend. De brandstoffencommissie betaalt Geensen wel extra als die een bericht laat omroe pen, dus waarom de gemeente niet? Het gemeentebestuur antwoordt hierop, dat Geensen zich strikt aan de instructie van 1910 moet houden, en ook alleen op die plaatsen moet roepen die hierin worden genoemd. Verder is met ingang van 1 januari 1918 zijn salaris al naar 12 gulden opgetrokken, en de vergoeding voor aparte loopbeurten voor particulieren naar 51 cent. Als er nieuwe wijken en roep- plaatsen bij moeten komen, dan beslist de gemeente dit. Geensen moet niet 'eigendun kelijk' op meer plaatsen gaan roepen. Eind februari dient Geensen vervolgens een re kening van 2,25 gulden in bij de gemeente. Hij heeft drie keer voor de distributiedienst gelopen, en per keer 75 cent gerekend. De gemeentesecretaris vraagt aan hem waarom hij niet het tarief uit de instruc tie heeft gerekend. Deze instructie is, zo merkt Hajenius fijntjes op, voor zoover ons bekend, te dien opzichte niet gewijzigd. Voor het laatst meldt Geensen zich per brief op 18 april 1918. Hij vraagt of hij toch per loopbeurt voor distributie, inkwar tiering enzovoort 75 cent mag rekenen zoolang tot we een andere tijd zijn inge treden. De burgerij vraagt dringend om zijn extra roepen op plaatsen buiten zijn instructie ('constructie' schrijft Geensen). Het gemeentebestuur gaat hier verder niet op in. Met ingang van 1919 normaliseert de toestand in de gemeente, en hoeft hij niet meer zo vaak te roepen. 79 Bronnen: Gemeentearchief Goes, Archief Gemeente Goes, 1851-1919, inv.nr. 740. Krantenbank Zeeland.

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2014 | | pagina 83