de buitenste zijde uit groene blinkende stee- nen schijnen opgetrokken geweest te zijn. De omvang van het klooster is vrij groot, doch dewijl het buitenmuren schijnt gehad te hebben, is de grootte van het gebouw naar de fundamenten en den omvang van den grond niet te bepalen. Het is omgeven geweest met grachten, die nu gedempt zijn, doch die de lage grond nog aanwijst.2) Swalue schreef over bijna onuitgraafbare steenlagen, zware fundamenten ongeveer tot aan het maaiveld, die men bij de sloop van het gebouw had achtergelaten. In de loop van de tijd zullen deze fundamenten gaandeweg opgeruimd zijn. Nu resteert er in het perceel bouwland hier en daar nog wat puin. De begraafplaats van het klooster We citeren opnieuw Swalue: Al de inscrip- tien in de Bieselingsche kerk klimmen niet hooger op, dan de 16e eeuw en men vindt er geene bewijzen, dat daarin Nonnen zijn be graven, welke in haar klooster hare eigene kerk en cappellerij en begraafplaats gehad hebben. Op den grond van 't klooster vond ik hiervan geene kenmerken in grafzerken, hoewel er wel groote stukken zerk in gevon den worden, maar die zonder sieraden of inscriptien zijn.3) Grote stukken zerk, geheel zonder inscrip ties. Mogelijk wijst dat op sarcofaagdeksels uit de dertiende of veertiende eeuw. Het is onbekend waar deze vondsten gebleven zijn. De stelling van Swalue dat er binnen de kloostermuren - vanzelfsprekend voor de in het klooster overleden bewoonsters - een begraafplaats was, is extra duidelijk ge worden toen in 1916 bij het ploegen op het kloosterterrein een grafsteen, voorzien van een duidelijke en geheel gave inscriptie, aan de oppervlakte werd gebracht. Het was de grafsteen, niet van een kloosterzuster, maar van de in 1559 overleden Job Jans sen Hoemaker. In het jaarboek 1978 van de Heemkundige Kring hebben we hieraan uitvoerig aandacht besteed. Het was toen niet bekend wat de relatie van Job Jans sen Hoemaker tot het klooster was en om welke reden hij binnen de kloostermuren werd begraven.4) Afb. 2. De op het kloosterterrein tevoor schijn gekomen grafsteen van de op 21 augustus 1559 in het klooster overleden Job Janssen Hoemaker. (Particulier bezit. Foto T. Lepoeter-Boes). De schuldbekentenis van Jacob Hoe maker Dekker en Kruisheer vermelden het nu aan het licht gekomen document met de volgende summiere tekst onder nummer 176 in hun regestenlijst: Jacob Hoey- maker verklaart schuldig te zijn aan een onbekende de som van 7 gulden. Origineel noch afschriften voorhanden. Vermelding: Invent.-Jodoci nr. 87. Omdat het ontbreekt aan verdere gegevens is het begrijpelijk dat ze aannemen dat het een schuldbekente nis is van Job Janssen Hoemaker en dat de naam abusievelijk als Jacob Hoeymaker vermeld is.5) Het betreffende document is aan het handschrift te zien een zeventiende-eeuws afschrift, mogelijk van de hand van de met de inventarisatie van het kloosterarchief belaste notaris A. Jodoci. De inhoud is er niet minder belangrijk om. De aankon- 31

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2015 | | pagina 35