dan was de zaagsnede nog wel een meter
of meer van de achterzijde verwijderd. Op
dat moment werd de „achteruit", ook met
een derde been, opgesteld. Twee „kaarsen"
werden op de achterste schraag bevestigd
en over het derde been en de beide kaarsen
werden twee planken gelegd, planken
waarin twee gaten waren gemaakt om het
derde been en de beide kaarsen door te
laten. Op die planken werd dan een
vloertje gelegd, waarop de bovenman kon
staan om zijn werk voort te zetten tot de
kraanzaag bijna de achterste schraag
raakte. Het laatste, nog niet afgezaagde
hoekje, werd dan met de bijl los gehakt en
de plank of balk werd naar beneden
gehaald. Naar gelang van de dikte van de
boom moest dus ook het vloertje van de
„achteruit" in hoogte versteld kunnen
worden. Daartoe dienden de ijzeren bouten
die op verschillende hoogten in het derde
been en in de kaarsen konden worden
aangebracht. De bovenman kon dus het
vloertje van zijn „achteruit" zo monteren,
dat het op gelijke hoogte lag met de
bovenkant van de boom. (fig. 8)
derde been
le kaars 2e kaars
241