Zo is er vanaf begin 1944 geen synchroon verloop meer met de rest van Zeeland of Nederland. We kwamen in een andere fase van de oorlog. Deze fase begon met D-day op 6 juni 1944. Op 4 september, drie maanden later, werd Antwerpen bevrijd, er kwamen vluchtende soldaten die geruchten over capitulatie verspreidden. Een gevolg daarvan was de uitbarsting op „Dolle Dinsdag". Op 31 oktober werden de laatste soldaten verdreven van Zuid-Beveland. Op 1 november waren Zeeuws-Vlaanderen en Noord-Brabant bevrijd, op 4 november gevolgd door Tholen. Op 8 november was de Duitse tegenstand op Walcheren gebroken. Toen brak echter de moeilijkste tijd van de hele bezetting voor Schouwen- Duiveland aan. Een bezetting die nog een half jaar zou duren. Begin november stonden de geallieerden aan de Oosterschelde. Een bootje met Canadezen stak het Zijpe over, maar keerde weer terug. In de plannen van de geallieerden, genaamd „Sealmaker", speelde de beveiliging van de toegang tot de haven van Antwerpen de grootste rol. De bevrijding van de Zeeuwse eilanden was daaraan ondergeschikt. Het opperbevel zag in, dat Schouwen-Duiveland niet vlot te veroveren zou zijn, door de aanwezigheid van veel Duitse soldaten. De eigen soldaten zouden een makkelijk doelwit vormen op de open wegen en dijken. El et voordeel werd daarmee veel kleiner dan de risico's en verliezen. Er viel minder te vrezen voor de bevoorrading van Antwerpen, zodat op 20 november Sealmaker werd afgeblazen. Men wilde een zo overzichtelijk mogelijke frontlinie maken. De raids vanaf Noord- Beveland, zoals de aanval met jachtvliegtuigen op Burghsluis, waren militair gezien speldeprikken. Op Schouwen-Duiveland brak een moeilijke winter aan. In Renesse werden 10 mensen geëxecuteerd, 600 mannen moesten naar Duitsland, er waren veel evacué's, kerktorens werden opgeblazen. Eigenlijk was die laatste fase de geschiedenis van de oorlog aan beide zijden van de Westerschelde, waarbij Schouwen-Duiveland als onderdeel van Zeeland een noodzakelijke component vormde. Met deze woorden beëindigde dr. Van der Elam zijn lezing. De heer De Vrieze bedankte de spreker met de woorden: „Wij hebben dat allemaal niet zo geweten. Wij zagen die oude bomen die dood gingen door het zoute water en die Duitsers die bleven". Dr. De Vin zei weinig gehoord te hebben over hoe de bevolking hier de oorlog beleefd had. „Het is maar betrekkelijk, dat er hier weinig gebeurde. Aan de Grachtweg staat bijvoorbeeld een monument voor de vele Joodse medeburgers die weggevoerd zijn. Slechts enkelen van hen keerden terug," stelde dr. De Vin. Hij had verschillende aspecten vanuit de eigen bevolking gemist, wat bijvoorbeeld in de verschillende oorlogsdagboeken naar voren kwam. Hij vroeg zich af, of er door deze lezing geen kansen waren gemist? Dr. Van der Ham vond, dat een historicus keuzes moest maken. Hij wilde wat verbanden verduidelijken. Voorzitter De Vrieze besloot de vergadering met de relativerende woorden, dat dr. De Vin een goed woordje deed voor de Kroniek van het land van de zeemeermin, waarin de oorlogsdagboeken aan de orde komen. (Kroniek 1980) De heer Gijs van der Ham onderzocht in opdracht van de provincie Zeeland de geschiedenis van Zeeland in de Tweede Wereldoorlog, als vervolg op deel 1 van de overleden L. W. de Bree. Gedurende vier en een half jaar is Van der Ham dagelijks met dit onderwerp bezig geweest. Het resultaat is een kloek boekwerk van 706 pagina's en een welkome bijdrage aan de geschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog. Van der Ham promoveerde in het voorjaar van 1990 op dit onderzoek tot doctor in de geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Momenteel is hij als stafmedewerker verbonden aan het Prins Bernhard Fonds. P. F. Vleugel, 2e secretaris 269

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 1991 | | pagina 15