Aen den gheleerden heer Iacob Cats
Schaduw - vrindschap
daarop een vervallen pakhuisje in het Lange
Groendal, nr. 25 gekocht. Dit was echter ook
met de bedoeling mee te kunnen spreken in de
toenmalige saneringsplannen van het Haven
kwartier. Dat bleek gelukkig niet nodig te zijn.
Tegenover het stadhuis werd nog een leeg
pandje in de Meelstraat gekocht. Beide zijn
weer spoedig verkocht en in goede handen
overgegaan.
Het voordelig saldo van de afzonderlijke bank
rekening voor het Sint Anthonishofje ging naar
een apart fonds: Onroerende Goederen. Dat
begon per 1 januari 1968 met een saldo van
ruim 20.000.-. Daarnaast bestonden er toen
ook een Restauratiefonds ad 2600,- voor klei
nere restauraties als poortjes en stoephekken
(met jaarlijkse bijdragen van het rijk) en een
Keldermansfonds ad 22,- (om restauraties
door particulieren aan te moedigen; in 1976 op
geheven). Het verenigingssaldo bedroeg toen
1200.-. Eerstgenoemde fonds was eind 1983
tot het dubbele aangegroeid en werd toen met
de andere twee fondsen en de Verenigingsreke
ning samengevoegd. Het kapitaal van de
Vereniging is dus voor een belangrijk deel aan
de bemoeienissen met het Sint Anthonishotje te
danken.
J. van Sloten
Bronnen:
P. D. de Vos: De voormalige kloosters en lief
dadige instellingen te Zierikzee, 1913
H. Uil: Gezichten in de straten van Zierikzee
met een historische beschrijving, 1986
Streekarchivariaat Schouwen-Duiveland
Van Anna Roemers Visscher (1584-1651)
Doe gistren Phoebus hadt sijn af-ghemende
paerden
Gelaten uyt den toom. en dat hy van der aerden
Ginck bergen in de Zee sijn blinckent gouden
hooft,
Doe dacht ick om het geen dat ic u had belooft.
Ick kreegh Pen, Inck, Pampier, en setten my tot
schrijven.
Ten eersten wou het boeck niet open leggen
blijven:
De pen most zijn versneen, en 't pennemes was
plomp.
In plaets van pen sneet in mijn hant een diepe
slomp.
't Pampier sloegh claddigh deur, in d'inc was
gom noch luyster.
'k En had geen snuyter, en mijn kaers die bran-
de duyster.
De suster van de doodt die sleepte mijn na bedt.
Dus 6 geleerde Vrient, so werde ick belet.
Tot mijnen besten, want misnoegen quam
ghevloghen.
En bracht my inden droom de veersen voor
mijn oogen.
Heel kreupel, manck, en lam. De schamper
bleeke Nijt
Riep spots-gewijs, ghy meent dat ghy Homerus
zijt.
De swarte Laster kreet, Gaet heen wilt mede
deelen
U ongerijmde rijm, 'tsal yder haest vervelen.
Doe quam Besinning nae: Die sey, Houtse
bedect,
Soo wert ghy niet benijt, ghelasert, noch begect.
Van J. de Decker 1609-1666)
Terwijl de Sonne staelt door wolckeloose lucht.
Laet sich de schaduw by of aen ons' zijde vin-
den:Maer vlucht soo dra de Son voor damp of
nevel vlucht.
Als ons 't geluck bestraelt, ontbreken ons geen
Vrinden:
Maer als ons schade-mist of damp van ramp
ontmoet,
Slrax doet de schaduw-vriend gelijck de
schaduw doet.
Van Jacobus Revius (1586-1658)
9