De in mei 1910 te Burghsluis tentoongestelde walvis
Op maandagavond 25 april 1910 ontdekte licht-
wachter J. Bakker van de Verklikker te Wester-
schouwen aan het strand achter zijn woning een
vis, waarvan hij dacht dat het een potvis was,
die zich door het water tegen het strand liet
spoelen. Toen hij op de staartvin van de reus
achtige vis ging staan verroerde deze zich niet,
zodat hij tot de conclusie kwam dat het dier
reeds moest zijn overleden. Groot was echter de
volgende morgen zijn verbazing, toen het beest
na hoog water verdwenen was, zodat veronder
steld kon worden dat het monster slechts be
wusteloos of in een slapende toestand was
geweest en later tot betere conditie gekomen,
het ruime sop had verkozen voor een hernieuw
de kennismaking met de lichtwachter.
Nog ongeveer een week heeft het oververmoei
de en gewonde dier rondgezwommen in de
wateren rond Westerschouwen. zonder echter
gezien te worden. Pas op de vroege morgen van
zondag 1 mei werd hij door lichtwachter
Steenland van de vuurtoren van
Westerschouwen opnieuw waargenomen.
Het dier was toen aangespoeld en lag tegen het
Nieuwe Zand. Als een lopend vuurtje ging
daarop het nieuws over het eiland. Het verhaal
gaat dat tijdens de kerkdienst te Burgh plotse
ling iemand de deur opende en naar binnen
schreeuwde: "der drieft een walvis nai de kant".
De Van der Kloosters, die met veel aandacht
naar de preek hadden zitten luisteren sprongen
daarop eensgezind op en holden meteen de kerk
uit. Ze renden in de richting van de Meeldijk,
de predikant en de rest van de gemeente in
stomme verbazing achter latende. Het was alsof
ze een goudschat op het spoor waren gekomen.
Zo snel ze konden liepen ze over de Meeldijk in
de richting van de haven, die enkele kilometers
ten zuiden van Burgh ligt. Vermoedelijk hebben
zij zich niet eens de tijd gegund om zich te ver
kleden en zijn ze met de hoogaars HS 2 van
C. van der Klooster en de blazer HS 3 van
M. van der Klooster Dzn. snel de haven uitge
varen.
Nu was het niet zo bijzonder, dat juist de fami
lie van der Klooster er op uitvoer om de walvis
aan land te brengen. Zij waren immers gewoon
om aan de zee te verdienen. In de eerste plaats
deden ze dat door het redden van schipbreuke
lingen of het bergen van schepen. Daarnaast
gingen ze ook op de zeehondenjacht. De zee
honden verkochten ze aan dierentuinen, terwijl
ze dode zeehonden slachtten om uit het spek
traan te koken, die verkocht werd voor de zeep-
fabrikage. Als er in het najaar weinig te verdie
nen was vervoerden ze ook wel suikerbieten.
Het waren de manusjes van alles op zee. Al vrij
snel troffen de van der Kloosters de walvis aan,
die ze, nadat ze zich ervan overtuigd hadden dat
hij overleden was, met kettingen aan een van de
vaartuigen vastmaakten en voorlopig bij de
Westbout in ondiep water legden. Om eraan te
kunnen verdienen hebben ze hun vangst daarna
tegen betaling van een dubbeltje per persoon
tentoongesteld.
Ondertussen probeerden ze het dode dier te
verhandelen. In eerste instantie namen ze
kontakt op met een Belgische museum.
De Middelburgsche Courant, die ook melding
van de aangespoelde walvis had gemaakt, deed
de suggestie aan de hand om het dier aan te
laten kopen door het Zeeuwsch Genootschap
der Wetenschappen. Beide instellingen zijn,
zoals later zou blijken, niet op het aanbod inge
gaan. Nadere bestudering van het beest bracht
aan het licht dat het een klein exemplaar was.
Hij mat ruim 20 meter. Het dier was niet gehar
poeneerd, doch vertoonde een betrekkelijk
ondiepe huidwond. Het publiek toonde veel
belangstelling ondanks het feit dat het kadaver
op een lastig bereikbare plaats lag, of zoals de
Middelburgsche courant omschreef:
"Burghsluis is ongeveer vijf kwartier fietsen
van Zierikzee; het waait op den Zeedijk altijd
hard natuurlijk en ook dit jaar brengt de lieve
Meimaand niets dan koude en regen". Vooral
op Hemelvaartsdag (5 mei) hebben de vissers
echter aardig munt uit hun vangst kunnen slaan.
Intussen gingen ook de kenners zich met dit
dier bemoeien. Zij kwamen tot de conclusie dat
ze hier te doen hadden met een nog niet geheel
volwassen exemplaar van de gewone vinvis.
17