Geschiedschrijver Reigersberg zegt in zijn
Cronycke van Zeelandt (1551) dat beide mannen
"ter veynsteren van de [latere] weeskamer" naar
beneden zijn gegooid. De straf bestond onder
meer uit het verlies van in het verleden verworven
privileges. Opvallend is het, en wellicht ook teke
nend voor de behoefte aan een weeskamer, dat
Karei de Stoute in 1473 de stad van een nieuw
privilege voorzag!
De algemeen bekende misstanden in de wezen-
zorg aan het eind van de Middeleeuwen, deden
zich wellicht eveneens te Zierikzee voor.
Het college van weesmeesters diende, in elk geval
sinds een ordonnantie van 1527, te bestaan uit
vijf goed bekendstaande poorters. Een secretaris
en een klerk, welke laatste in de stukken eveneens
voorkomt als bode of "knape", stonden het college
bij. De Tegenwoordige staat duidt de bode ook
aan als kamerbewaarder. Alle ambtenaren van de
weeskamer werden beëdigd om een goede taak
uitvoering en geheimhouding te bevorderen.
In de achttiende eeuw vergaderde het weesmees
terscollege tenminste eenmaal per week.
De Franse wetgever hief in 1811 - ons land
behoorde toen tot het Franse keizerrijk - de wees
kamers op, het nieuwe vredegerecht (voorganger
van het kantongerecht) nam de taken over.
Ter verdere afwikkeling van de boedels riep de
Nederlandse overheid de weeskamer in 1813
weer in leven, om deze bij de wet van 5 maart
1852 opnieuw op te heffen en ditmaal voorgoed.
Men bracht in laatstgenoemd jaar vrijwel het
gehele Weeskamerarchief Zierikzee over naar
Den Haag, in verband met de werkzaamheden
van de Algemeene Commissie van Liquidatie die
daar zetelde. In 1879 werd het archief weer naar
Zierikzee teruggebracht, op verzoek van het
gemeentebestuur. Het archief, dat zich in 1914
daar nog bevond, werd vóór de Tweede Wereld
oorlog overgebracht naar het toenmalige Rijks
archief in Zeeland huidige Zeeuws Archief).
Zoals eerder ter sprake gekomen, berust het sinds
januari 2002 opnieuw in Zierikzee, de plaats
waar het ooit werd gevormd.
Het Zierikzeese Weeskamerarchief beslaat ruim
70 meter planklengte: een enorme hoeveelheid
in vergelijking met de weeskamerarchieven van
eeuwenlang dichtbevolkte grote steden als
Amsterdam en Leiden, die een omvang hebben
van bijna 250 en 165 meter. Te midden van de
stedelijke weeskamerarchieven van Zeeland
neemt Zierikzee qua omvang dan ook de eerste
plaats in. Van de eerste decennia van het bestaan
van de weeskamer zijn er bijna geen archief
stukken meer. Van vóór 1500 telt het aantal stuk
ken niet of maar net de vingers van één hand.
Frappant is het grote aantal tussen 1500 en 1600
bewaard gebleven archiefstukken. Onder meer
dan 750 beschrijvingen vinden we zestiende-
eeuwse boedelbescheiden, een hoeveelheid
stukken waaronder vele boedelinventarissen
berusten! Dit valt landelijk gezien een bijzonder
hoog aantal te noemen.
De kern van het archief zijn de "weesregisters":
banden met de resoluties van de vergaderingen
van de weesmeesters (weesakten), die de namen
bevatten van de overleden vaders en moeders, de
bestorven kinderen en van hun voogden, alsme
de gegevens over de omvang, aard en het beheer
van de nalatenschappen. In deze serie, die loopt
over de periode 1605-1811zit een tweetal
leemten van ruim veertig (1561-1604) en meer
dan dertig jaar (1608-1639). Kennelijk dateert de
eerste leemte pas uit de vorige eeuw, want de
latere gemeentearchivaris van Zierikzee, Pieter D.
de Vos, rapporteerde in 1912 aan de inventari-
sator van de oude rechterlijke en notariële archie
ven van de Zeeuwse eilanden, dat de serie het
tijdvak 1561-1811 besloeg. Gelukkig zijn uit de
jaren van de beide leemten vele boedelpapieren
in het archief aanwezig, die eveneens gegevens
uit de resoluties vermelden. Naar een ogenschijn
lijk zeer voorzichtige schatting van De Vos berust
ten in 1912 in het Zierikzeese stadhuis ongeveer
2000 boedelinventarissen en -rekeningen vanaf
"de eerste jaren der 16e eeuw".
Afgezien van de serie resoluties, vormen de
meeste registers de neerslag van het beheer van
de belegde "penningen" van de wezen in de
zeventiende en achttiende eeuw.
Papieren uit 1530, over het beheer van de nalaten
schap van Jan Danckersz., vermelden een post
over penningen die worden opgeborgen in "den
6