hadden toentertijd slechts recht op een klein deel van het pensioen waarop hun echtgenoot recht had kunnen doen gelden. Ook een schenking van de familie stelde moeder Hoek-Gaykema niet in staat om op de oude voet verder te leven. In zijn jongensjaren was Jan Hoek zoals gezegd als kwekeling deels opgeleid voor het lager onder wijs. Na enige tijd op de rivieren te hebben geva ren, had hij na een wachttijd van enkele jaren aan de opleiding voor het werk van commies bij de Ambulante Recherche te Water kunnen deelne men. Zijn werkgebied waren de Zeeuwse stro men, met als basis Hellevoetsluis. Maar de nog onbezonnen Jan, verspeelde zijn uiteindelijk ver kregen vaste betrekking bij het Ministerie van Financiën. Verknocht aan Zeeland als hij was, besloot hij daar te gaan wonen. Een moedige keuze, want in een tijd waarin men in geval van onzekerheid gewoonlijk de voorkeur gaf aan de nabijheid van de familie, streek Jan Hoek zonder middelen neer in een provincie waarmee zijn familie nauwelijks banden had. Weliswaar had hij een deel van zijn jeugdjaren in Hansweert gewoond, was een neef op de Bevelanden kan tonrechter geweest en was een nichtje in het huwelijk getreden met een burgemeesterszoon uit Goes, maar er woonde niemand van de ver wanten in het Zeeuwse.7 In Bruinisse, waar in die tijd een grote vissersvloot lag, vond hij kort na het Pieter Hoek (detail foto van onbekende foto graaf, omstreeks 1980) ontslag het emplooi van zetschipper. Niettemin verviel hij in dit dorp in de loop van slechts weinig jaren tot armoede. Al kort na het huwelijksjaar kwamen Jan Hoek en vrouw Pietje terecht in een van de sloppen van de Bruinisser Kerkstraat, waar eerstgenoemde 'vergeten' door de meeste fami lieleden leefde. Jan Hoek was aan het begin van de twintigste eeuw bij de familie zelfs dusdanig uit het zicht geraakt, dat hij werd overgeslagen bij de verdeling van de nalatenschap van een van zijn tantes in Amsterdam8. Alleen zijn zusters bleven aan hem denken. Twee van hen, Jet en Dien, stuurden hem per brief wel eens wat papiergeld.9 Piet Hoek Jan verdiepte zich in de andere, hardere wereld waarin hij was terechtgekomen nog altijd in dichtkunst en geschiedenis. Rond 1910 greep hij ook weer naar potlood en penseel. Vast en zeker mede om zijn kinderen iets bij te brengen. In gedachten zien we hem, de oud-kwekeling en vader Jan Hoek, in de kleine woning te Bruinisse, met zijn ongeveer tien jaar oude zoontje Pieter (Piet) aan de tafel voor het raam, waarop een opengeslagen schoolschrift ligt. Daar oefent Piet zijn handschrift en tekent hij scheepjes. Toen Piet enkele jaren ouder was, leerde hij als knecht van zijn vader bij het huisschilderwerk, naast de gewone technieken tevens de structuur van wortelnotenhout en eikenhout te imiteren. Intussen waren Piet en zijn ouders geen leed bespaard gebleven: twee broertjes en twee zusjes hadden als zuigeling al het leven gelaten. Zijn oudere broers Adolf - net getrouwd - en Johan, overleden in één week toen hij elf jaar oud was. Zijn op school zo goed presterende iets jongere broertje Marinus die door kinderver lamming maar één arm kon gebruiken, overleed twee jaar later aan een hersenvliesontsteking. Die zou hij hebben opgelopen door het spelen met hemelwater dat uit een lekkende dakgoot sijpelde. De familie herinnert Merientje als het knaapje van de schoolatlas die bewaard is gebleven. Hij zou met zijn goede arm met een steentje de pijp in de mond van een visserman op de dijk hebben kun nen raken! Tijdens de vervulling van de militaire dienstplicht moet Piet hebben gehoord over het volkomen onverwachte overlijden van zijn oudere zuster Toos, op haar verjaardag! 18

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 2005 | | pagina 20