FOLKLORE RONDOM VRIJERIJ OP SCHOUWEN-DUIVELAND EEN ZOMERS UITSTAPJE NAAR WESTENSCHOUWEN IN 1770 In de eerste helft van de negentiende eeuw ver trouwde een kleinzoon van een Zierikzeeënaar een verhaal uit de jonge jaren van diens grootva der aan het papier toe. Het geschrift berust thans bij Jacoba C. F. de Vos in het Groningse dorp Haren, achternicht van archivaris en geschied schrijver Pieter Dignus de Vos (1866-1942). Begin dit jaar verstrekte zij op verzoek van de redactie kopieën van de tekst, ter bewerking voor publicatie in Stad en Lande. Mevrouw De Vos erfde deze van haar vader, een neef van Pieter Dignus, en daarom leek het aannemelijk dat het verhaalde was mee gemaakt en vastgelegd door leden van het voor geslacht van de twee heren. Het geschrift maakt melding van folkloristische gebruiken op Schouwen-Duiveland als het in zee dragen en het met zijn tweeën van het duin rollen, die we ken nen als typisch Walcherse gebruiken van vroeger tijd. Uit het verhaal over het uitstapje blijkt ook dat de sage over de teloorgang van Westenschouwen al in de tweede helft van de achttiende eeuw kan hebben bestaan. Een opmerking over schaking door "eene Westenschouwensche meermin" wijst hierop1. Zestig jaar na "den schoonen zomer van 1770" werd het verhaal over het reisje naar de Westhoek voor het nageslacht vastgelegd. Door de inspanning van de persoon die in 1830 het verhaal op papier zette, kan de lezer een kijkje nemen in het alledaag se leven van Zierikzeeënaars in de achttiende eeuw. Het zijn in het document jongelui die een uitstapje naar het Westenschouwse duin en strand maken, ook bij de jongeren van nu niet ongewoon. Onder het 'spelerijden', dat wil zeg gen op de heenweg naar het gehucht in de Westhoek, wordt uit volle borst gezongen uit pikante liedboekjes. Het uiteindelijke doel van een dergelijk uitstapje is wellicht niet veranderd, maar hetgeen op strand en duin plaatsvond zeker wel. De jongen draagt volgens de gewoonte zijn geliefde een stukje de zee in. Daarna behoren de jongen en het meisje in navolging van diezelfde gewoonte van een duintop te rollen. In de tijd van het verhaal was het gebruik kennelijk een onder deel van de folklore rondom de vrijerij op Schouwen, dat, zoals blijkt uit de inleidende woorden van het handschrift heeft voortbestaan tot in de eerste helft van de negentiende eeuw. - - r..,^ ,ucM 'ZT - yÓ&-c -éLyi cX- .c->sC TusoX' u/te. v /ff /y cX ïoXile X. Alt/xXata., ePfA e&dR—Xjfls Utn£l ftOcX 'CdffX- -■ 'jT/5j- lT ffa/xL cttteeet ü/aAjei-/. (X f&uJL^uu- oAj/- '-'/si - .ccXX_ iijrju p tHulhfn sAs&x-c Xti.- rce-S c'cui, c£e_,</tC4*. - Cc/c. t,. ïc-Ae-n aX.fru/pAu. _c£_..XteA. t/Ci.Jt.. —J./X U t£ u/o MyL Eerste blad van het geschrift over het uitstapje in 1770 Het in zee dragen en duinrollen worden sinds lange tijd tot de achttiende-eeuwse Walcherse folklore gerekend. Maar die traditie kan mede dankzij het geschrift ook met een ander Zeeuws eiland worden verbonden! De meisjes dagen op het Westen schouwse strand de jongens uit hen in zee te dra gen, wat te voorzien was dat toch gebeuren zou." Jacobus Bellamy (1757-1786), een uit Vlissingen afkomstige dichter, maakte de herinnering aan het gebruik onsterfelijk door zijn 'Roosje: Eene ver telling'. Dit gedicht in niet minder dan 38 strofen, 5

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 2005 | | pagina 7