en gezet van zijne verpligtingen heeft gekweten en nimmer ten dezen opzigte door zijne gedragingen redenen tot klagten heeft gegeven, terwijl het ons ook niet kennelijk is, dat gez. W.L. van Dort zich als ingezeten der Gemeente aan misdragingen zoude hebben schuldig gemaakt." Noch het verweer schrift van Van Dort, noch de petitie waarop de namen stonden van een aantal dorpsnotabelen, kon de Provincie echter overtuigen.8 De Provincie besloot zelfs om de tijdelijke schorsing van Van Dort om te zetten in "eene geheele ont zetting uit zijne betrekking als plaatselijk Genees- Heel en Verloskundige van Dreischor en van den Armen aldaar." Tot opvolger van Van Dort werd in 1840 Adriaan de Wilde benoemd.9 Van Dort was echter iemand die zich niet gemak kelijk gewonnen gaf. In 1841 schreef de districts commissaris dat Van Dort nog steeds stiekem zijn praktijk uitoefende. Het was, aldus de commissaris, eigenlijk te gek voor woorden, want de ontslagen arts verkeerde volgens hem voortdurend "in een opgewonden toestand en had nog niet lang gele den beroerte aanvallen gehad waardoor hij tijdelijk geheel van zijn verstand beroofd was." De dis trictscommissaris beschouwde Van Dort dan ook "als een hoogst gevaarlijk wezen in de Maatschappij." De burgemeester kon echter wei nig tegen hem uitrichten, want die woonde ver buiten het dorp. En ook de veldwachter stak geen hand uit. Integendeel, Van Dort stond zelfs "met de veldwachter Samuel Kip steeds in de vriend- schappelijkste betrekkingen." Er bestond een sterk vermoeden, aldus de commissaris, dat beide perso nen "zich schuldig hebben gemaakt aan een der grootste misdaden." Door gebrek aan bewijs kon den de autoriteiten evenwel niets uitrichten. 10 Waaruit die 'groote misdaad' bestond, weten we niet. Wat we wel weten, is dat veldwachter Kip in 1841 wegens plichtsverzuim werd ontslagen. 11 Nu de man die hem kennelijk de hand boven het hoofd had gehouden was ontslagen, schijnt het snel met Van Dort gedaan. Na 1841 horen we ten minste niets meer van hem. Albert L. Kort NOTEN J.A. Verdoorn, Het gezondheidswezen te Amsterdam in de 19e eeuw (Nijmegen 1981) pag. 88-92. Zie ook: Otto W. Hoogerhuis, Baren op Beveland. Vruchtbaarheid en zuigelingensterfte in Goes en omliggende dorpen gedurende de 19e eeuw (Wageningen 2003) pag. 59-63. 2. Albert Kort, Geen cent te veel. Armoede en armenzorg op Zuid-Beveland, 1850-1940 (Hilversum 2001) pag. 184-185. 3. Zeeuws Archief, Geneeskundig Staatstoezicht in Zeeland, Archief Provinciale Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzicht, inv.nr. 122, brief Verhoeven 26 maart 1824. Ibidem, inv.nr. 122, brief W. van Dort aan burgemeester Brouwershaven, april 1824. 5. Ibidem, inv.nr. 51, notulen 7 mei 1824, 1 juli 1824 en 3 september 1824. 6. Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, Archief gemeente Dreischor, inv.nr. 48, brief B&W aan Van Dort, 21 december 1839. 7. Zeeuws Archief, Geneeskundig Staatstoezicht in Zeeland, Archief Provinciale Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzicht, inv.nr. 138.1, brief Ermerins aan commissie 9 januari 1840. a. Ibidem, inv.nr. 138.1, brief Van Dort 26 februari 1840 en petitie 14 februari 1840. De petitie was medeondertekend door veldwachter Samuel Kip. Het gemeentebestuur van Dreischor verdacht Van Dort ervan onder één hoedje te spelen met de veldwachter. 9. Ibidem, inv.nr. 138.2, brief griffier Staten 8 mei 1840. Verder: GA Schouwen-Duiveland, Archief gemeente Dreischor, inv.nr. 49, brief gemeentebestuur Dreischor 4 maart 1840. 10. Ibidem, inv.nr. 139, brief districtscommissaris aan gouverneur, 9 maart 1841. Zeeuws Archief, Archief Provinciaal Bestuur 1813-1850, inv.nr. 779, brief gouverneur 10 juni 1841. Zie verder: GA Schouwen-Duiveland, Archief gemeente Dreischor, inv.nr, 50, brief districtscommissaris aan burgemeester Dreischor, 17 december 1841. 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 2008 | | pagina 14