Lepelaars
September
25 Voor Vrij Nederland: Ernst Poorter over lepelaars. Hij doet een beetje bazig
over die vogels. Hij heeft vijftien jaar van zijn leven besteed aan het verkennen
van hun trekroutes, hij kent tussen de Waddeneilanden en de Senegaldelta vrij
wel elk plekje dat ze nodig hebben om te overleven.
Dat was trouwens een mooi tochtje, twee weken geleden. Er was noodweer
voorspeld, eigenlijk hadden we moeten thuisblijven, maar hoe dichter we bij
Zeeland kwamen, hoe lichter het werd. Uiteindelijk kreeg de dag een bijna tro
pische helderheid.
We lieten Rotterdam en de Botlek achter ons, doorkruisten Voorne-Putten en
streken neer op Goeree. Na een paar ingewikkelde manoeuvres stuurde Ernst
de jeep een talud op. Daar lag, ingeklemd tussen verkeersweg en zeewering, een
watertje met een rietkraag. En daar stonden ze: tientallen pepermuntwitte lepe
laars.
„Jezus," zei ik, „alsof je een afspraak hebt."
„En dat is dan meteen de eerste zin voor je verhaal," zei Ernst grinnikend.
We hebben de vogels tot diep in de middag geobserveerd. Er gebeurde vrijwel
niets. Ze stonden maar wat te doezelen boven hun spiegelbeeld. Wat zou hen
nog weerhouden van de sprong naar het zuiden? Wie weet wat er omgaat in
het hoofd van een lepelaar?
Ernst vertelde wat hij wist, maar dat vond ik niet genoeg, ik wou ook horen
wat hij voelde. Hij lachte hinnikend, ontweek mijn vragen en probeerde mijn
bedoelingen te vangen met zijn ogen. Achterdochtige man. Ten langen leste
brak zijn verhaal toch naar buiten.
„Een tijdlang heb ik bij ze gewóónd," vertelde hij. „Mijn observatiehut stond
midden in de broedkolonie in de Oostvaardersplassen. Dan viel er soms niks
te noteren en dan zat ik maar wat te kijken, naar zo'n lepelaar die op het nest
staat te slapen. Dat gaat zo..." Hij deed zijn ogen dicht en liet zijn bovenlijf
zachtjes heen en weer wiegen. „Ik weet niet wat dat is. Hij leunt misschien een
beetje op de wind. En dan zie je ineens zijn veren omhoog gaan... dan droomt-
ie!"
„Ze dromen?"
„Er gebeurt iets met ze. Opeens gaan die veren omhoog en gaat er een siddering
door ze heen".
„Dat zou je moeten weten Ernst, wat ze dromen!"
„Misschien hetzelfde als ik" Hij schaterde het uit. „Dat ze zitten te broeden
op een kerktoren."
Want dat droomde hij, dat ze op de meest onwaarschijnlijke plaatsen neerstre
ken om zich aan zijn onderzoek te onttrekken.
Koos van Zomeren
Uit: „Een jaar in scherven."
Uitgeverij De Arbeiderspers. Amsterdam 1988.