,,'t Water rees en viel"
Twee dagen sjouwden Bavink en Japi in Veere rond en toen jijden en jouwden
ze elkaar al. Urenlang zaten ze samen op 't dak van 't Hospitaal en keken over
Walcheren, over de Kreek en 't Veergat en de ingang van de Oosterschelde en
de duinen van Schouwen. En daar had je dikke Jan ook weer, de toren van Zie-
rikzee, nu in 't noorden. En daar had je Goes en Lange Jan, de toren van Mid
delburg, de spil van Walcheren, het hart dier wereld. En 't tij kwam in en 't
tij ging uit; 't water rees en viel. En iedere avond kwam de manke havenmeester
en maakte eerst 't groene lichtje aan op 't Noorderhoofd, de palenwering; en
dan kwam i daar af, dan moest i om 't hele haventje heen en dan zag je 'm
weer bij de toren en dan maakte-n-i het houten hek open en klom de houten
trap op en stak ook 't licht aan de toren aan. En dan zei Japi: „alweer een dag,
meester," en dan zei de manke havenmeester: „Ja mijnheer, al weer een." En
als je dan naar de kant van Schouwen keek dan zag je 't draaiende licht aan-
en uitgaan. En een uur weg naar zee lag de lichtboei en scheen en doofde. En
't water klotste en rees en daalde, en door de nacht schoof de zon die je niet
zag door 't noorden. En 't laatste licht van de dag schoof mee door 't noorden
en werd 't eerste licht van de nieuwe morgen. Zo raakte de ene dag aan de
andere, zoals dat in juni altijd is.
Nescio
Uit: „De Uitvreter/Titaantjes/Dichtertje/Mene tekel"
Nijgh Van Ditmar. Den Haag 1982.
(met toestemming van de Erven Nescio)
WILLEM VAN ANRAAD. „Kinetisch object". 1990 (Oude Haven, Zierikzee)
(Zierikzee)
45