ten kunnen ze toch grote overlast veroorzaken
door onder andere hinder in het verkeer te veroor
zaken, door schilderwerk te beschadigen of door
dat gewas wordt verontreinigd door de vele mug-
gelijken. De laatste jaren lijken de muggenplagen
wat af te nemen. In ieder geval is het aantal veder-
mugsoorten in het Volkerak-Zoommeer flink toe
genomen (in 1992 meer dan 15 soorten), waardoor
het uitvliegen van alle muggen zich meer spreidt in
de tijd. Mogelijk speelden hierbij ook de weers
omstandigheden een rol.
Schelpdieren (Mollusca)
In zoet water komen twee groepen schelpdieren
voor; tweekleppigen en slakken. Zoals blijkt uit fi
guur 2 komen schelpdieren nauwelijks voor in de
oeverzone van het Volkerak-Zoommeer maar wel
in de delen dieper dan 1 meter. In oktober 1987 be
hoorden de meeste schelpdieren nog tot de oor
spronkelijke zoutwaterfauna, de enige zoetwater
schelpdieren die werden aangetroffen waren enkele
Driehoeksmosselen Dreissena polymorpha. In ok
tober 1988 waren de schelpdieren van het zoute
water verdwenen. De driehoeksmossel was toen
het enige schelpdier in het meer. In 1989 werden de
eerste slakken in het Volkerak-Zoommeer aange
troffen; sindsdien zijn ze flink in aantal toegeno
men tot een dichtheid van 2000 individuen per
m2 in 1992.
Slakken voeden zich voornamelijk met algen die
zich hechten op waterplanten (epifyten) of met de
waterplanten zelf. Waterplanten worden als het
ware afgegraasd. De toenemende dichtheid van
slakken hangt daarom zeer waarschijnlijk samen
met de toenemende bedekking van waterplanten
in het meer.
De Driehoeksmossel was in 1992 nog steeds ver
reweg de belangrijkste vertegenwoordiger van de
groep tweekleppigen. De driehoeksmossel beweegt
zich tijdens zijn eerste levensstadium vrij zwevend
in het water. De larve weet zich met behulp van een
trilhaarkrans (velum) in het water te verplaatsen.
Het feit dat de driehoeksmossel zich gedurende
deze periode goed kan verspreiden, verklaart de
snelle kolonisatie door deze soort. Binnen een
week ontwikkelt zich om de larve een schaal,
waardoor hij naar de bodem zinkt. De larve veran
dert in een volgend larve-stadium en ontwikkelt
zich daarna tot jonge driehoeksmossel. Jonge
driehoeksmosselen zoeken een geschikte vesti
gingsplaats, waar ze zich vast hechten met behulp
van draden. Ze vestigen zich uitsluitend op een
harde ondergrond; op slappe, modderige bodems
is de kans op verstikking namelijk erg groot. Lege
schelpen, stenen en schelpen van levende soortge
noten kunnen bijvoorbeeld als groeiplaats funge
ren. Ook op waterplanten komen driehoeksmosse
len vaak voor, het nadeel van waterplanten is
echter dat ze 's winters afsterven.
Omdat de driehoeksmossel in klontjes voorkomt
Figuur 4. Driehoeksmossel die de schelp van een Kokkel heeft gebruikt als aanhechtingsplaats. Foto W. Kolvoort.
105