datiedruk kan uitoefenen op de planktivore visstand, vindt er een accumulatie van biomassa aan planktivore vis plaats. De predatiedruk op het zoöplankton wordt dan zo hoog dat de graasdruk op de algen te laag is om een expansieve toename hiervan te voorkomen. Sinds 1989 wordt in opdracht van Rijkswaterstaat Directie Zeeland jaarlijks een uitgebreide be monstering van de visstand in het Volkerak- Zoommeer uitgevoerd (Ligtvoet et al., 1991 b,c, 1992, 1993). In dit artikel wordt de visstandont wikkeling in de periode 1987-1992 geschetst en wordt nader ingegaan op de onderliggende ecolo gische processen die uiteindelijk (kunnen) leiden tot zodanige verschuivingen in de visstandsa menstelling dat vertroebeling van het water op treedt. Centraal hierbij staan de ontwikkelingen in de roofvisstand en in de planktivore visstand. Methode De visstandbemonsteringen zijn in de periode 1989 - 1992 uitgevoerd in het najaar (november). De bemonste ring bestaat uit een spanvisserij waarbij een kuilnet (net- opening vissend 10 m breed; maaswijdte 60 mm in de vleugels en 10 mm in de zak) door 2 boten in span wordt gevist (figuur 1). De kuil wordt met een snelheid van on geveer 3,5 km/uur voortgetrokken en de duur van één trek is ca. 30 minuten. De lengte van de trek wordt met behulp van een flowmeter vastgesteld; het beviste opper vlak per trek bedraagt ca. 1,5 ha. Er wordt gestratificeerd gemonsterd naar diepte. In to taal worden op het Volkerak ca. 30 trekken gelegd (bevist oppervlak ca. 45 ha), op het Zoommeer 7 (bevist opper vlak ca. 10 ha) Per soort wordt de lengte van de vis tot op 0,5 cm nauwkeurig gemeten. Bij grote vangsten wordt een op basis van gewicht genomen monster doorgemeten. Per cm-klasse wordt van twee tot vijf vissen het individuele gewicht bepaald en worden ten behoeve van leeftijdsbe palingen van de vissoorten Snoekbaars, Blankvoorn en Brasem schubben getrokken en van Baars en Pos opercu- la verzameld. Voor bepaling van de grootte van het paai- bestand van de verschillende vissoorten worden per cm- klasse minimaal vijf mannelijke en vrouwelijke individu en onderzocht op geslachtsrijpheid. Ter bepaling van het piscivoor bestand is bij Baars en Snoekbaars de voedsel- samenstelling onderzocht. In 1992 is voor beide soorten bij tenminste vijf individuen per cm klasse de maagin houd geanalyseerd. Bij aanvang van het bemonsteringsprogramma in 1989 zijn vergelijkende visserijen overdag en 's nachts uitge voerd. Er bleek dat in het heldere Volkerak-Zoommeer 's nachts significant meer werd gevangen dan overdag. Dit wordt onderschreven door onderzoek van Buijse et al. (1992), waarbij werd aangetoond dat de vangbaarheid van vis sterk wordt beïnvloed door het lichtregime onder water. De bemonsteringen worden derhalve 's nachts uit gevoerd. jaar Aantal soorten Bestand Volkerak Bestand Zoommeer -*r-- mw Figuur 2. Aantal zoetwatervissoorten en omvang van het zoetwatervisbestand (kg/ha) in het Volkerak en Zoom meer in de jaren 1987 - 1992. Naar Ligtvoet et al. (1993). Visstandontwikkeling 1987-1991 Vrijwel direct na de afsluiting in 1987 verzoete het watersysteem en vond er een snelle kolonisatie plaats door zoetwatervissen. In 1987 konden al 9 soorten worden vastgesteld en in de loop van de jaren nam dit toe tot 17 soorten in 1991 (figuur 2). Over dezelfde periode liep het aantal zout- en bra kwatersoorten terug van 26 naar 15 (Meijer, 1992). Van deze in het oorspronkelijk zoute watersysteem aanwezige soorten vormen in het huidige Volkerak-Zoommeer alleen Bot (tabel 1) en Aal nog een bestand van betekenis. Aal wordt met de kuil slechts in geringe mate gevangen en onder staand niet verder in beschouwing genomen. De uiterst geringe Aalvangsten van de beroepsvissers opererend op het Volkerak-Zoommeer suggereren echter een lage Aalstand. De visstand bestond aanvankelijk grotendeels uit de roofvissen Baars en Snoekbaars. Tot 1991 omvatten deze soorten 50-70% van de totale visbiomassa (tabel 1). De totale zoetwater visbiomassa was gering: in het Volkerak steeg dit van 45 kg/ha in 1989 naar 57 kg/ha in 1991 terwijl in het Zoommeer de visstand in deze jaren onder de 15 kg/ha bleef (tabel 1). Op basis van de voed- selrijkdom, gekarakteriseerd door het zomerge- middelde totaal fosfaatgehalte, zou in het Volkerak-Zoommeer een visbiomassa van ca. 150 kg/ha mogen worden verwacht (Grimm et al., 1992). Het grote verschil in omvang van de vis bestanden tussen de twee meren komt doordat in de eerste jaren paaipopulaties nog ontbraken en de Figuur 1. Schematische weergave van een spanvisserij met een kuilnet.

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1993 | | pagina 55