Gierzwaluw Kop afgeplat als arendshoofd ogen diep en scherp en droevig ligt hij gewoon, zo ongewoon voor wie zijn leven boven leeft op onze stoep. Hij haakt zich in mijn hand met roofdiernaalden. Net als een speelgoedvliegmachien taxiet hij over onze grond of er een wiel af was in scheve cirkels rond. Als engelen bestaan is dit er een. On-gronds en ondoorgrondelijk nooit hoort hij hier hij kan zo niet eens starten; lucht heeft hij nodig, om vallend op te zweven, aan hoge richels klampen. Hij heeft twee scheve schermpjes die voor zijn ogen schuiven ook langzame oogleden, als een hert. Zijn bek is breed en vlug en puntig op muggen ingesteld, en als een stradivarius met twee F-sleufjes afgewerkt. Een platte vogelluis duikt af en toe van uit zijn veren op als een klein wurgend handje. Hij kent geen mens of de gevaren van de grond, hij is niet schrikachtig of schichtig als hij niet hier wil zijn doet hij zijn ogen dicht. Terug de lucht in met hem zeg je, maar hij valt in een plas, een ankertje van veren. Judith Herzberg Uit: "De Vogel" een bloemlezing door T. van Deel. 1979. Erven Thomas Rap, Amsterdam 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1995 | | pagina 15