Tabel 3. Waarderingsindicatie per onderzochte soort-
groep/lokatie.
soortgroep /lokatie 1
2
3
4
5
6
7
totaal
dagvlinders
2
2
2
1
1
2
1
11
hommels bijen
2
1
1
1
1
2
2
10
zweefvliegen
2
2
2
1
0
2
0
9
sprinkhanen
2
2
2
2
0
2
0
10
vogels
1
1
0
0
2
1
0
5
totaal 9 8 7 5 4 9 3
0 geen positief effekt
1 positief effekt
2 groot positief effekt
tie enigszins aan te geven wordt in tabel 3 een waar
deringsindicatie gegeven. De indicatie is geba
seerd op de mate voorkomen van de desbetreffen
de soortgroep op die lokatie.
De lokaties 1 en 6 scoren het hoogst. Het positief
effekt op de alle onderzochte insektengroepen is
groot, terwijl er ook voor vogels ook een positief
effekt valt waar te nemen. De lokaties 2 en 3 zijn
minder van betekenis voor hommels en bijen (te
weinig nectarplanten) en lokatie 3 was niet van be
tekenis voor vogels, maar overigens scoren deze lo
katies hoog. De laagste score wordt gehaald door
de drie in het voorjaar 1996 ingezaaide monocultu
res. Deze nectarrijke planten trekken wel veel
hommels en bijen,maar zijn voor de overige insek
tengroepen weinig interessant. Bovendien bleken
deze monocultures slechts gedurende een vrij
korte periode als voedselgebied beschikbaar. Hoe
wel Phacelia wat langer bloeit dan Bladramenas en
Gele mosterd, produceert deze soort geen voor vo
gels interessante zaden (al zag ik op mosterdzaad
ook geen vogels).
Samenvatting en discussie
Niet of slechts licht bewerkte akkerranden met
een gevarieerde begroeiing waar over een lange
periode verschillende soorten planten in bloei
staan (zowel nectarrijke bv. Phacelia als bloemen
met minder maar gemakkelijk bereikbare nectar
bv. composieten als Reukeloze kamille en Koren
bloem) hebben op de meeste insektengroepen een
duidelijk positief effekt. Aanwezigheid van ver
schillende grassoorten is belangrijk. Monocultures
van nectarrijke planten hebben slechts korte tijd
een groot positief effekt op een enkele insekten-
groep.
De in de akkerranden aangetroffen soorten be
horen vrijwel allemaal tot de algemene soorten,
echter, in de huidige veelal grootschalige akker
bouwgebieden komen ook algemene soorten vaak
maar weinig voor. Doordat de akkerranden een
aantal functies van de bestaande ecologische in
frastructuur in de vorm van dijken, wegbermen en
slootkanten versterken, vormen ze een goede aan
vulling op deze structuren. Een goed beheer van de
bestaande structuren is dan ook een eerste vereis
te, omdat dit als het ware de kapstok is waaraan het
akkerrandbeheer wordt opgehangen.
Hoewel akkerranden tot eenzeer dynamisch mi
lieutype behoren en de meeste soorten die daarvan
gebruikmaken erg mobiel zijn, is continuïteit ook
hier (zoals bij alle natuurbeheer) belangrijk. Bij
een jarenlang beheer van bloemrijke akkerranden
zullen zich in combinatie met de reeds bestaande
natuur (van dijken, slootkanten, natuurgebieden)
meer complexe relaties kunnen ontwikkelen.
Sommige soorten die zich nu niet goed kunnen
handhaven of incidenteel aanwezig zijn, zullen bij
een voor hen gunstig akkerrandbeheer meer mo
gelijkheden hebben. Hierbij lijkt het niet zo'n
groot probleem dat de percelen waarop het akker
randbeheer wordt toegepast wel eens wisselen.
Jaarlijkse verandering lijkt met het oog op het bo
venstaande, ongunstig. Wanneer een bepaald ge
deelte weer in produktie genomen wordt is het van
belang dat niet al te ver daar vandaan alternatieve
lokaties aanwezigzijn.
Het kleurig aspect van Klaprozen en Koren
bloemen wat ook van belang is voor de recreatie,
dreigt te verdwijnen bij het met rust laten van de
randen. Bewerking leidt in veel gevallen tot massa
le opkomst van onkruiden als Melganzevoet en
Varkensgras. Momenteel wordt geëxperimen
teerd met een mengsel van twee/meerjarige soor
ten van vlinder- en schermbloemigen plus nog en
kele soorten. Bij voortzetting van het onderzoek en
het project (na 1997) zouden de effecten van ver
schillende zaadmengsels en bewerkingsmethoden
nader onderzocht moeten worden.
Literatuur
1.Barendregt, Aal 1991. Zweefvliegentabel 8e druk. Jeugd-
bondsuilgeverij, Utrecht.
2.beukeboom, Leo. 1993. De sprinkhanen van Nederland en
België. Jeugdbondsuitgeverij. Utrecht.
3. Blom, Jan van der. 1984. Hommeltabel. Jeugdbondsuitgever
ij, Utrecht.
4. Buys, J. G, e. B. Oosterveld F. M. Ellenbroek. 1996. Kan
sen voor natuur bij braaklegging 11. Rapport CLM 253-1996,
Utrecht.
5.ch1nery. M. 1988.Thieme Nieuwe insektengids (2e drukj.Ti-
rion.Baarn.
6.Tax,M.H. 1989. Atlas van de Nederlandse dagvlinders.Natuur-
monumenten/Vlinderstichling,'sGraveland/Wageningen.
Meer informatie over bovenstaand onderzoek is te
vinden in het rapport :Zonnestraal akkerrandbeheer - In-
sekten fauna 1996. Belangstellenden kunnen contact op
nemen met Kees de Kraker, Burghse ring 20, 4328 LL
Burgh-Haamstede.Tel. 0111-653495.
98