14
De kerk te Weslkapelle, 1743 Kopergravure door H Spilman naar tekening van C Pronk. (RAZ, Zei III 111330)
brord betaald zou worden. Aan hun vaan
del werden relikwieën van de heilige, die
de abdij van Echternach aan de kerk had
geschonken, mee naar het slagveld
gevoerd.
Westkapelle ontwikkelde zich voorspoe
dig dank zij haar ligging op de uiterste
westpunt van Walcheren en beschermd
door een duinengordel. In 1223 schonk
graaf Floris IV aan Westkapelle, evenals
aan Domburg, stadsrechten, zes jaar na
Middelburg. Tot een stem in de Staten
van Zeeland heeft de 'smalstad' het ech
ter nooit gebracht
De voornaamste bronnen van bestaan
waren scheepvaart, vooral op Engeland,
en visserij met hun aanverwante bedrijfs
takken. De stad verwierf verschillende
voorrechten, zoals tolvrijheid voor Zee
land bewesten Schelde en een vrije jaar
markt. Toch is de stad nooit tot grote
bloei gekomen doordat de eb- en vloed
stromen van en naar de Honte (nu Wes-
terschelde) de duinenrij, die Westkapelle
bescherming bood, aantastte. De vuur
baak, in 1370 ten behoeve van de
scheepvaart opgericht, verdween in 1398
in de zee. In 1432 waren de duinen
inmiddels zover afgeslagen dat een deel
van de stad en de kerk in de directe
omgeving van de zee waren komen te lig
gen Ter bescherming van de stad begon
men met de aanleg van een dijk. Door de
voortdurende aanvallen van de zee was
men in 1540 genoodzaakt een inlaagdijk
dwars door de stad aan te leggen. In
1642 werd deze inlaag tot zeedijk en
werd het grootste gedeelte van het oude
Westkapelle aan de zee prijs gegeven.
Westkapelle had inmiddels zijn betekenis
als havenplaats verloren en halverwege
de 16e eeuw was de hele vissersvloot
naar Vlissingen uitgeweken. Westkapelle
werd een dorp van dijkwerkers en land
bouwers
De laatgotische Willibrordkerk
Door de dreiging van het water en de
aanleg van de zee- en inlaagdijk was een
deel van de bevolking van Westkapelle
genoodzaakt te verhuizen. Een nieuw
stadsplan werd ten oosten van de inlaag
dijk ontworpen Reeds in 1458 begon
men met de afbraak van de kerk en een
eind landinwaarts met de bouw van een
nieuw godshuis. Men had het landverlies
kennelijk te groot ingeschat want het
duurde eeuwen voordat de bebouwing
de nieuwe kerk bereikte.
Het nieuwe gebouw bestond uit een drie-
beukig halleschip en -koor met een bui
ten de noord- en de zuidgevel stekend
dwarsschip met vieringtorentje. Uit pren
ten en tekeningen is op te maken dat
zowel het schip als de koren vier tra
veeën lang waren.
De ingang tot de kerk bevond zich in de
bakstenen westtoren. Deze had haakse
steunberen met natuurstenen hoekblok-
ken en werd bekroond door een spitsvor-
mige kap. die geflankeerd werd door vier
hoektorentjes. Zowel de gevels als de
steunberen van de toren waren versierd
met hoge spaarvelden waarin gemetsel
de traceringen. Rond de kerk lag het