11
heidsbekleders uit het graafschap Vlaan
deren acte-de-presence gaven in de stad
en gastvrij werden onthaald door het
stadsbestuur.
Na 1645 waren die tijden voorbij. Het
kerkgebouw kwam in handen van de
gereformeerden, de katholieken gingen
vooralsnog 'ondergronds'. Het inwendige
van de kerk zal de volgende honderdvijf
tig jaar veel van haar uitbundige karakter
hebben verloren. De protestanten kerkten
nu eenmaal soberder. Hun zorg voor het
gebouw was er echter niet minder om.
Nadat de kerk in 1663 voor de derde keer
in zijn bestaan door brand grotendeels
werd verwoest, namen de Hulster
gemeenschap, het (gereformeerde)
stadsbestuur en het kerkbestuur grote
financiële verplichtingen op zich, om de
kerk te herstellen. Pas in 1686 was de
restauratie van de kerk voltooid.
We zien hel interieur richting koor met polychromie com-
Foto van het katholieke deel van de simultaankerk anno 1920
mumebank en hoogaltaar (Coll. Archief Gemeenle Hulst)
De hoge overheid beval in die jaren overi
gens alle inwoners van het platteland
rond de stad mee te betalen aan het her
stel van de kerk. evenals alle belasting-
heffers (vooral geestelijke instellingen) in
Oost Zeeuwsch-Vlaanderen.
Deze situatie veranderde in 1806, toen
het gebouw in gebruik werd gegeven aan
beide geloofsgemeenschappen. De kerk
werd een 'simultaankerk': de hervormden
kerkten in het schip en het noordelijke
transept, de rooms-katholieken in het
koor en het zuidelijke transept. Dit
gemeenschappelijk gebruik duurde tot
1929. in welk jaar de rooms-katholieken
het hervormde deel van de kerk kochten
De meest ingrijpende gebeurtenis in deze
periode vanuit bouwkundig oogpunt,
was de torenbrand van 1876. De nieuwe
toren werd door P.J.H. Cuijpers ontwor
pen in neogotische stijl, met de bedoeling
de toren te herstellen in 'oude luister'.
Vanaf 1926 werd er vervolgens met het
rijk gepraat over restauratie van de kerk.
Die zou uiteindelijk worden uitgevoerd in
de jaren 1931-1935. dus nadat het
gebouw geheel in handen was gekomen
van de rooms-katholieken. De leiding van
die restauratie berustte bij J. en P. Cuij
pers.
De discussies over wat wel en niet kon,
vooral gelet op de beschikbare financiële
middelen, laaiden hoog op. Uiteindelijk
werd er voor gekozen in het schip gewel
ven aan te brengen en het triforium van
een balustrade te voorzien. Maar de poly
chromie in de kerk moest verdwijnen, er
kwam geen dakbalustrade langs het koor
en de ramen werden ten dele voorzien
van neogotische traceringen. De meeste
ramen kregen een honingraat motief. Ook
over de thema's voor de invulling van de
glazen van de grote ramen werd gedicus-
sieerd. Dat werden 'het Laatste Oordeel',
'de H. Eucharistie' en 'Maria Onbevlekt
Ontvangen".
Zo werden in de kerk bouwkundige ele
menten toegevoegd die er voorheen nooit
geweest waren. Dit in strijd met het
'grondbeginsel' van Monumentenzorg,
dat stelde dat behoud van het bestaande
het uitgangspunt moest zijn en alleen toe
voegingen met het karakter van de eigen
tijd waren toegestaan.
Enkel voor wat betreft de beglazing sloot
men inderdaad aan bij moderne opvattin
gen.Bekroning van al deze inspanningen
vormde de verheffing van de parochie
kerk tot 'Basilica Minor' in 1935 door paus
Pius XI.
De kerk was in oude luister hersteld.