kelde. Zo is het ook voor Westkapelle gegaan. Zeker als men voor de verwerkeling van zijn voornemens op overheidssteun was aangewezen, moest men een moeizame procedure doorlopen. Dat was men in Westkapelle, waar men de wederopbouw absoluut niet zelf kon betalen. In het begin van de jaren dertig, toen de afscheiding van België de Nederlandse staat vanwege hoge militaire kosten in diepe schulden stortte, was het zelfs extra moeizaam om geld voor kerkbouw los te krijgen. Ook in Westkapelle zou men dit merken. De voorgeschiedenis van de bouw Nog geen veertien dagen na de brand sturen kerkvoogden en notabelen aan de minister, F.W.F.T. baron van Pallandt van Keppel (1772-1853), een adres subsidie 'tot herstel van de uitgebrande kerk aldaar volgens plan en Tekening' 8). Dit eerste nieuwbouwplan, op 33.740,49 begroot, is. voor zover bekend, verloren gegaan. De minister vraagt het Provinci aal College van Toezicht per kerende post om een rapport uit te brengen. Het duurt echter een tijdje voor dit ook binnen is. Pas 17 september 1832 is men in Zee land zover. De minister blijkt dan. in navolging van het Provinciaal College, de aanvraag uit Westkapelle te ondersteu nen, ondanks de hoogte van de gevraag de som (liefst 33.000,-), die 'omtrent het dubbel van het bedrag is, van de som die op de begrooting van mijn dep(artemen)t' voor onderstand is uitgetrokken 9). In elk ander geval zou zo'n aanvraag vanwege de onmogelijke financiële claim dan ook direct afgewezen zijn. Maar hier ligt dat anders, omdat de kerk verloren is gegaan ten gevolge van het gebruik dat het rijk van de toren heeft gemaakt welke enige decennia terug zonder enige vergoeding door de hervormden aan de overheid was afgestaan. Het is zijns inziens daarom niet meer dan billijk dat het rijk de schade vergoedt; dit is geen gunst, maar een recht. Er is alleen een klein probleem. De onbe perkte uitoefening van dit recht heeft hier zeer vervelende consequenties voor de schatkist. Daarom moet er in overleg met het Provinciaal College naar een goed kopere oplossing gezocht worden. De Minister van Financiën, A.W.N. van Tets van Goudriaan (1771-1837), wordt ook om zijn oordeel gevraagd. Deze ver klaart twee weken later het met zijn colle ga van Flervormde Eeredienst geheel eens te zijn dat 'in den tegenwoordigen stand van zaken, bezwaarlijk ten profijte der Gemeente WestCapelle, eene Rijks subsidie van 33.000,- zoude kunnen worden toegestaan': noch de begroting van zijn departement, noch de rijksschat kist laten dit toe. Maar desondanks dient in redelijkheid in de behoeften van deze 1600 zielen tellende gemeente voorzien te worden 10). Ofschoon er geen ruimte voor enige concrete toezegging nu is, is er niets op tegen om Pallandt en Provinci aal College samen naar een oplossing te laten zoeken. Willem I beslist daarop in deze zin 11). De minister stuurt daarop het Provinciaal College het ingezonden project terug, 'met verzoek om dit onderwerp nader in ernstige overweging te nemen en wel in verband te beschouwen met den tegen woordig zoo kennelijken bekrompen staat van 's Lands finantien', welke geen uitga ve van ruim 33.000,- gedoogt12). Floe zeer het rijk ook genegen is om voor de hervormde gemeente te zorgen, dit is onmogelijk als het niet voor veel minder kan. Graag zag hij nauwkeurig onderzoek verricht en een nadere raming opge maakt, 'waarbij met de meest mogelijke zuinigheid worde beschouwd, wat volstrekt nodig kan geacht worden'. Het Provinciaal College zeridt dientengevol ge 25 april 1833 een goedkoper plan voor een nieuwe kerk in, dat de kerkvoogden even eerder hebben doen toekomen ,3) De begrote bouwkosten zijn nu tot 28.300,- teruggebracht. Na onderzoek heeft men deze stukken acceptabel bevonden: om de gemeente een fatsoen lijke kerk te verschaffen, kan men gezien haar omvang niet voor veel minder bou wen. Graag zag men dan ook een subsi die van 28.300,- toegekend. Pallandt vindt het resultaat van alle inspanning echter tegenvallen. Een som van 28.300,- is in de huidige omstan digheden teveel. In het vertrouwen dat de gemeente zelf wat bijdraagt lijkt de minis ter een bedrag van 20.000.- als subsi die juister. Minister Tets van Financiën had dit overigens al eerder voorgesteld. Hij stelt voor om dit bedrag onder de post van 500.000,- voor onvoorzienbare uit gaven op te voeren 14). Per Koninklijk Besluit van 13-7-1833 no. 10 wordt de som inderdaad toegekend. Besteding en bouw dienen met overleg en onder toe zicht van het Provinciaal College te geschieden, dat daarover na afloop ver slag zal moeten doen aan het departe ment 15). Het bestek wordt vervolgens nog licht gewijzigd en de bouw op 19 november 1833 besteed bij C.J. van Uije te Middel burg, aanvankelijk voor 25.000,-, maar na langdurig onderhandelen heeft men dit bedrag tot 23.000,- weten terug te brengen Van het tekort van 3.000,- nemen de kerkvoogden 1.000,- voor hun rekening, door verkoop van de oude torenklok 'en de bruikbare overblijfsels van het gewezen kerkgebouw'. Kerk voogden vragen via het Provinciaal Colle ge het resterende bedrag van 2.000.- als subsidie Het Provinciaal College heeft daartegen geen bezwaar. De gemeente zelf is tot enige verdere bijdrage onvermogend, en de omvang ervan laat geen kerk van geringer formaat toe. Bovenal, zo vervolgt men, vordert de redelijkheid 'dat het gele den verlies, als een gevolg zijnde van De toren van de verdwenen middeleeuwse kerk als vuurtoren. (Foto T H von der Dunk, 1993)

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1995 | | pagina 7