Bossen op Walcheren, een kwestie van tijd voor de ontwikkeling van een volwaardige boslevensgemeenschap. Deze mengvormen kunnen op verschillende wijzen gestalte krijgen. Zo kan bij voorbeeld gedacht worden aan een klassiek populierenbos met de populier op een afstand van 10 bij 10 meter, waar verspreid andere loofhoutsoorten en eventueel struiken in of langs worden geplant. Het populierenbos kan over ruim 30 jaar worden geveld en in de tussentijd hebben de eiken, essen en veel andere bomen en struiken de kans gehad om onder de populieren te kiemen. In de tweede generatie ontstaat dan een veel gevarieerder bos dan wanneer in een keer een hardhoutloofbos wordt aangeplant. Deze variant is ook veel goedkoper, omdat de aanplant van populierenbos (met wat loofhoutkernen) minder kost dan de aanplant van een eiken- of essenbos. Bovendien levert de oogst van de populieren na 30 jaar ook nog (beschei den) inkomsten op. Men kan echter ook starten met de aanplant van een bos met hard loofhout. Door hierin verspreid een aantal populieren en/of wilgen aan te brengen krijgt zo'n bos al snel een gevarieerd uiterlijk. De populieren en wilgen groeien immers veel sneller dan de eiken en essen. En in deze jonge bossen zijn na 30 jaar al dikke oude bomen met een grilli ge vorm en holten aanwezig en na 50-60 jaar kunnen er al omgevallen 'woudreuzen' in het bos liggen. Zoals zo vaak ligt bij de vormgeving van de nieuwe bossen de waarheid in het midden en lijkt het verstandig om - afhankelijk van de bodem en de standplaats - verschillende plant- en ont wikkelingsmodellen te combineren. Herkomst van het plantmateriaal Interessant is dat de hierboven beschreven aanpak ook prima mogelijkhe den biedt voor het toepassen van zogenaamd 'autochtoon genenmateriaal'. Van verschillende zijden is onlangs benadrukt dat voor de aanleg van nieu we bossen in Nederland te veel gebruik is (en wordt) gemaakt van plant materiaal van vreemde herkomst. Zo is bijvoorbeeld een groot deel van het bosplantsoen dat gebruikt is voor de naoorlogse bos- en wegbeplantingen op Walcheren afkomstig uit Zuid- en Midden-Europa. Dit vreemde plant materiaal is vaak niet of nauwelijks aangepast aan de bodem- en klimaat omstandigheden in het nieuw te bebossen gebied. Dit heeft soms verstrekkende gevolgen voor de vitaliteit van het nieuwe bos. Door som migen wordt bij voorbeeld de (extreme) gevoeligheid van Zeeuwse beplantingen voor bacterievuur en iepziekte wel met 'stress' als gevolg van dit herkomstprobleem in verband gebracht. Met name voor natuuront wikkelingsprojecten wordt sinds enige tijd plantmateriaal ge-kweekt, waarvan het zaad uit de streek zelf afkomstig is. Ook in Zeeland is recent onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van streekeigen bomen en strui ken, die gebruikt zouden kunnen worden als zaadleveranciers voor nieuwe aanplant (Maes Rövekamp, 1995). Het is evenwel op voorhand duide- 101

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1995 | | pagina 103