OVERBLIJFSELS VAN GEHEUGENIS 12 sparen. De feiten zijn: Wederom in 1883 een drenkeling op het strand van Vrouwenpolder dit keer nabij 'het houten kraantje'? Dit keer aangewezen door de onder-strandvonder van Oostkapelle Joos Joosfe. Ook nu weer mannelijk geslacht, leeftijdsgissing 40 k 50 jaar en lang 1.70 m gekleed in gele oliejas, blauw baaien hemd en rood baaien dito, blauwe broek en dito onderbroek. Ook het gezicht van deze drenkeling was onherkenbaar. Gekonstateerde doodsoorzaak ook nu weer verdrinking. En ook door vergaande staat van ontbinding begraven in het nabij gelegen duin. Hieruit blijkt dat dit jaar sprake is van twee onherkenbare verdronken zeelieden die in het zelfde jaar zijn aangespoeld. Aangenomen mag worden dat één van deze twee Ch.A.A. Nisfen moet zijn. Maar in plaats van een oplossing worden nog meer vragen opgeroepen, zoals: wie van de twee was Nisfen waar is de andere begraven is men er in 1883 later achtergekomen wie de Deense stuurman was of heeft men zo maar bij één van de twee een steen geplaatst wie heeft de steen betaald en waarom heeft de ander geen steen (meer)? Binnenkort in 1983 zal het een eeuw geleden zijn dat de aanleiding tot dit raadsel zich af speelde. Een mooie gelegenheid om het daarvoor opgelost te hebben. Wie doet dit? Voorlopig blijft deze grijze verweerde steen eenzaam staan temidden van de prachtige natuur op één van de mooiste stukjes van Walcheren. Met dank aan de heer Koops R.A. Br. uit het eerste decennium van de twintigste eeuw Toen in het begin dezer eeuw de 'werft' te Vlissingen om kwart over twaalf met de gebruike lijke brultoon de middagpauze aankondigde, schijnt ondergetekende - naar de overlevering luidt - met een krachtige geboortekreet daartegen te hebben geprotesteerd: Vlissingen had er een inwoner bij. Uiteraard is hiervan geen 'overblijfsel van geheugenis' bij mij blijven hangen en heb ik voorts op gezag van mijn ouders (die het weten konden) moeten aannemen, dat deze intree plaats greep op de tweede verdieping van het pand Nieuwendijk 2, thans 'Monopole'. En dan werd er steevast bijverteld, dat mijn vader voordien, om mijn moeder het trappenlopen te besparen, een soort hijsbalk aan de gevel construeerde, waarmee een mandje met boodschap penlijstje en geld naar beneden werd gelaten, zodra een leverancier zich meldde. Het idee was voortreffelijk, doch helaas de Vlissingse jeugd niet minder inventief. Want zodra het door kruidenier of bakker gevulde mandje tot buiten handbereik was opgehesen, ging er een kleine regen van grote en minder grote stenen mee, zodat de boodschappen de tweede verdieping in minder frisse staat bereikten; het hijstoestel werd dan ook al gauw opgelegd. Had ik hiervan uiteraard geen weet; wél was dit het geval met wat door sommigen als mijn met verontschuldigingen aan Coenraad Drost (1695) voor het lenen van deze titel.

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1979 | | pagina 16