(eerste!) moordaanslag werd opgevat. Het gebeuren speelde zich op mijn derde jaar af in de De Ruyterstraat, een zijstraat van de Koningsweg, waarheen wij inmiddels waren verhuisd. Waarschijnlijk tijdens de schoonmaak speelde ik voor het opgeschoven raam op de eerste verdieping met een koperen gordijnkatrol en liet deze naar beneden vallen. Ongelukkigerwijs lag er onder dit raam een zuigeling in zijn wieg te zonnen en kwam de katrol daar terecht. Niet op des zuigelings lichaampje. Maar te oordelen naar het geblèr, dat onmiddellijk opsteeg en snel geaccompagneerd werd door woedende uitroepen van een stuk of drie Belgische bene denburen, was het voorwerp op zijn minst dwars door zuigeling en wieg gegaan. Onder het uiten van godslasterlijke kreten, die mij toen niets zeiden, rukte het stel bijna de bel uit de voordeur, en het kostte mijn doodverbaasde moeder en de werkster de grootste moeite mij, onnozel wicht, uit hun handen te houden. Of het aan die mislukte lynchpartij of aan andere oorzaken gelegen heeft, weet ik niet (want in die jaren - het was inmiddels 1905 geworden - hadden kleuters weinig inspraak), waren wij verhuisd naar Dokkade 54, hoek Lampsinsstraat, ook alweer op een eerste verdieping. Het merkwaardigste van deze woning was in mijn ogen wel de hoekkamer. Deze had vier ramen aan de straat, plus een balkon met twee deuren, waarin gebogen ruiten zaten, op zichzelf al iets ongewoons voor mij. Maar vooral de grootte van de kamer trok mij aan; die was namelijk dezelfde als van de eronder gelegen kruidenierswinkel van de heer Zandee. (Deze succesrijke, later naar de Walstraat verhuisde, zakenman beroemde zich erop, dat hij zijn loopbaan met een aanvangskapitaal van twee rijksdaalders was begonnen!). De kamer had flinke afmetingen: ondanks een ferme vulkachel, waarvan de pijp een paar meter uit de muur stak, was er voor mij ruimte te over om met een driewieler rond de tafel te rennen, die op de gebruikelijke plaats (in het midden) stond met vier stoelen er omheen! Maar ook voor volwassenen had de kamer veel aantrekkelijks door de a.h.w. strategische ligging van de woning. Vlak er voor was het vertrekpunt van de Rotterdamse boot; even daarnaast lag de Schipbrug, later versleept tegenover het (Oude) Stadhuis, maar toen eindi gende tegenover de Onderstraat, met op de hoek daarvan het (Oude) Postkantoor. Aan de overkant van het water, vlak naast de Schipbrug, voer het Pennybootje af en aan naar het Station, hoofdzakelijk ten gerieve van hen, die daar en in de omgeving werkten. Maar vooral het uitzicht op de Marinehaven en de reede was ongemeen boeiend. Tijdens de De Ruyter- feesten (1907) zagen wij de sloepen met prachtig in 17e eeuwse kleding uitgedoste bemanning af en aan varen. Tenslotte: toen de Duitse Keizer Wilhelm II op 13 mei 1910 met het jacht Hohenzollern een bezoek aan Nederland bracht, lagen dit schip en de begeleidende vaartuigen gepavoiseerd a.h.w. voor onze deur, terwijl 's avonds het gezicht daarop niet minder fraai was door de aangebrachte verlichting. Daar voorts aan het einde van de Dokkade de hoofd ingang van 'De Schelde' stond, zaten wij bij het bezoek van H.M. Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik (12 september 1907) aan de werf 'op de eerste rang', daar de rijtuigen van de vorstelijke personen vlak onder onze ramen voorbij reden. Geen wonder dus, dat de kamer bij zulke gelegenheden propvol kennissen was! In die jaren moet het ook geweest zijn, dat er een bijzonder strenge winter heerste, die mijn vader noodzaakte door een halve meter sneeuw naar kantoor te baggeren. Elke morgen was toen bij het ontwaken het water van lampetkan en karaf in de slaapkamer dik bevroren; centrale verwarming was nog onbekend in een burgerhuishouden en de vulkachel stond immers - op het nachtslot - in de huiskamer! Natuurlijk kwam de lagere school mij opeisen, in dit geval School E in de Wagenaarstraat; voor mij gemakkelijk bereikbaar, omdat de Tonnenbrug, die bij de ingang van 'De Schelde' begon, uitkwam bij de kop van die straat, op de hoek van de Peperdijk. Als hoofd van de school fungeerde de heer Frijiing, iemand waarvan het gezag afstraalde. In de eerste klas zwaaide mej. Bos de scepter, schoonzuster van de heer Martin, een der kopstukken van 'De Schelde' en een jaar of tien later gehuwd met de heer Coster, directeur van de HBS. Zij was

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1979 | | pagina 17