De molen is in werking geweest tot in het begin van de 19e eeuw. In 1806 vindt er een uitbreiding plaats van de vesting Vlissingen en de molen moet daarvoor wijken. Hij wordt dan getaxeerd op 6442.5.0 (1! 6,De kruitmolen bestaat uit raffineer- en pakhuizen, turf, loods en timmermanswinkel (werk plaats) met gereedschappen, de kopel(?), korrel- en pakhuis, wagenhuis, koe- en paardenstal, de twee en drie molens en buikmolen mengelhuis (mengelen vermengen), paardenstal en woonhuis, kruitmagazijn, 't staaf (?)- en harphuis (zeefhuis), een zomerhuis op de dijk, bossen en manteling en verder nog een plein, moestuin en weide (24 gemeten en 87Vi roeden). Er is nog een derde kruitmolen geweest. Op 1 juni 1765 wordt toestemming verleend aan Jan de Zitter en Zonen een dergelijke molen te bouwen op het gebied van de Ambachtsheerlijkheid Oost-Souburg, thans Oostelijke Berm- weg, iets ten zuiden van de Marinekazerne. In 1807 is dit gebied bij de stad Vlissingen gekomen en zeer waarschijnlijk is de kruitmolen toen verdwenen. Op een kaart van Vlissingen van 1866, Gemeente Atlas van Nederland - J. Kuijpers, staat daar ter plaatse nog een huis, genaamd 'Nieuwe Kruitmolen'. Er is al gezegd dat salpeter door de Verenigde Oost-Indische Compagnie (V.O.C.) vanuit Indië werd aangevoerd. Deze aanvoer zal één van de oorzaken geweest zijn dat er op Walcheren kruitmolens gesticht zijn. Er is echter nog een belangrijke oorzaak en hierop heeft mevrouw G.Th.H. Verhees - van Meer gewezen in 'De Zeeuwse Kaapvaart tijdens de Spaanse Successieoorlog 1702-1713'. Het is bekend dat kaapvaart ofwel 'de vrije nering' een belangrijke en algemeen aanvaarde tak van zeevaart was in Zeeland. Mevrouw Verhees noemt 26 personen die, hetzij als boekhouder van een buskruitmolen of van een schip dat buskruit vervoerde, hetzij als borg, tevens betrokken waren bij de kaapvaart. Genoemd worden als boekhouder van 'De Eendracht' Jacobus Boudewijn (1703) en Jacques Grenot (1709). Deze was ook boekhouder van 'Niemand zonder Vijand'. In 'De Eendragt' waren belanghebbenden de kooplieden Jan Walrand, Sandra en Pieter de la Rue. Eigenaar van 'De Fortuin' was de koopman en schepen Jacobus de Witte en hij was tevens leverancier van buskruit voor onder andere de schepen van de admiraliteit. Koopman en burgemeester van Middelburg Hermanus van de Putte hebben we al genoemd als eigenaar van 'De Grenadier' en van 'Niemand zonder Vijand'. Ook hij leverde aan de admiraliteit. Gelijn Hurgronje, koopman en belangrijk man in de kaapvaart, bezat één achtste part in 'De Zeefortuin' en David Grenier, lid van de vroedschap van Middelburg, en een van de kopstukken bij de kaapvaart, bezat een kruitmolen te Middelburg. Mevrouw Verhees noemt een productie van 35 miljoen pond buskruit gedurende de Spaanse Successieoorlog en dat is niet weinig. Over levering aan kapers is weinig bekend, maar men mag volgens haar zonder meer aannemen dat de Zeeuwse molens ook voor hun eigen schepen draaiden. Sommige kapers hadden bij vertrek zo'n acht- a tienduizend pond aan boord. Haar lijkt een produktie van één miljoen pond voor alle kaapvaarders tesamen gedurende de Spaanse Successieoorlog een lage schatting. Alleen op sterke, goed bewapende en bemande schepen mocht het vervoer van buskruit plaats vinden opdat het niet in ongewenste handen terecht zou komen. Buskruit diende ook als ruilmiddel voor slaven en olifantstanden in de handel met Afrika. 13

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1989 | | pagina 15