den waar Philo zou trachten een synthese te vinden tussen het Griekse denken en het Joodse monotheïsme. Ook hier zou de Griekse vertaling van de Joodse Bijbel ontstaan: de Septuagint. Op deze periode zou ook de vestiging teruggaan van Joden in het huidige Spanje en Portugal, in het Hebreeus Sefarad genoemd. (Obadja 1:20). Daarom worden deze Joden Sefardiem genoemd. Zij zouden in hun lange en bloedige geschiedenis worden geconfronteerd met Romeinen, Westgoten, Almohaden (fanatieke Moslims) en met de Inquisitie. Perioden van verschrikkelijke vervolgingen werden afgewisseld door perioden van voorspoed waarin ongekende hoogten werden bereikt. Nog herinneren Hebreeuwse inscripties in een aantal Spaanse kerken aan het verleden waarin deze kerken synagogen waren. De bekendste voorbeelden van deze transfor matie zijn de Santa Maria la Blanca en de El Transito, beide kerken te Toledo. Belangrijker dan deze gebouwen zijn de namen van grote Joodse geleerden en dichters wier namen voortleven in de Joodse traditie. De Hebreeuwse dichter Jehuda Halevi, de grondlegger van de Joodse mystiek Mozes de Leon, geleerden als Maimonides, ook wel de Rambam genoemd naar de afkorting Rabbi Moshe Ben Maimon en Josef Karo zijn allen afkom stig uit het Spanje van de Middeleeuwen. Het feit dat hun werken nu nog worden bestudeerd geeft wel aan hoe groot de invloed van de Sefardiem is geweest. Tot op de dag van vandaag. De inquisitie zou aan deze Spaans-Joodse cultuur een defenitief einde maken. Althans in Spanje. Toen de Spaanse eenheidsstaat tot stand kwam was er geen plaats meer voor andere religies dan het Rooms-Katholicisme. Vele Joden konden geen weerstand bieden aan het doopsel en sindsdien kende men in Spanje oud-Christenen, nieuw-Christenen en Joden. De Joden zouden het steeds moeilijker krijgen, maar ook de nieuw-Christenen werden niet vertrouwd. Een groot aantal van deze pas gedoopte Joden bleven in het geheim Joods, hoewl zij schijnbaar Rooms-Katholiek waren. De schijn-Christenen werden nu Marranen genoemd en het waren de Marra- nen die op speciale belangstelling van de inquisitie mochten rekenen. Zodra bleek dat zij vasthielden aan Joodse gebruiken, kwamen zij in aanraking met de inquisitie waarna hun bezit werd geconfisceerd en hun leven werd bedreigd met de brandstapel. Soms kon men vluchten, tegen betaling. Deze Marranen onderhielden nauwe contacten met de Joodse gemeenschap en met hun Rabbijnen. Zo bleef de Joodse aanwezigheid een 'bedreiging' voor de zuiverheid van de Spaanse kerk en volk! Daarom werden de Joden in 1492 definitief uit Spanje verdreven. Zij vluchtten onder de meest barre omstandigheden naar andere landen. Naar Noord-Afri- ka, naar Jeruzalem en Galilea; Zionisme dateert immers al uit de tijd van Ezra en Nehemia. Velen konden voor goed geld terecht in Portugal totdat zij enkele jaren later ook daar werden verdreven. En vandaar weer naar de pas ontdekte Nieuwe Wereld of naar het Noorden. Zo ontstond een nieuwe diaspora. Met een eigen taal, het Ladino, een eigen geschiedenis, eigen gebruiken en toch ook, met een eigen 'Grandeur'. Slechts een restant van de eens zo voorspoedige Joodse gemeenschap van Spanje slaagde erin elders een goed heenkomen te vinden. Velen moeten zijn 28

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1989 | | pagina 30