hebben de heften uit deze categorie een bekroning met een span paarden. Deze omschrijving van vlakverdeling en versiering komt bij negentig procent van de paar honderd onderzochte heften voor. Opvallend bij al dit snijwerk is dat de gehe le omtrek zeer dicht met reliëfversieringen is opgevuld. Is er plaats voor, dan wordt het hoofdmotief omgeven door een blad rank, een bloemetje of ander fantasietje. Zeeuwse heften met een vierkante centi meter waarop niets voorkomt zullen er nauwelijks te vinden zijn. Ook dit is een deel van de Zeeuwse traditie. Hoeveel variatie men in de diverse heften wist te bewerken, hing in hoofdzaak af van de bekwaamheid van de snijders. De een week met mooi strak snijwerk in al zijn hef ten zelden af van een bepaald patroon of motief, de ander probeerde juist met wat losser snijwerk steeds iets anders te ver zinnen. Na een eeuw was de traditie in vormge ving en vlakverdeling zo sterk geworden dat daarin, in grote lijn, heel weinig veran dering meer kwam. De fantasie en bekwaamheid van de snijder waren nu bepalend voor de invulling. Zilveren boerenmesheft, ca. 1850 Palmhout Afgezien van enkele andere houtsoorten zijn de meeste heften gemaakt van het zogenaamde palmhout (buxus). Ook vol doet het in hoge mate aan het gebruikdoel. Palmhout is zeer hard, het splijt niet, rot niet, wordt niet aangevreten door insekten en is buitengewoon duurzaam. Dat inten sief gebruikte heften na meer dan een eeuw er nog volkomen gaaf uitzien, is hier van wel een bewijs. Er zijn maar weinig andere houtsoorten die beter geschikt zijn voor dit miniatuur-houtsnijwerk. Binnen de ontstane traditie is het toch moeilijk, in het onderzochte materiaal, twee heften te vinden die precies in alle details gelijk zijn. Ook al zijn ze van dezelf de snijder afkomstig. Slot In het laatste kwart van de vorige eeuw heeft dit handwerk zijn hoogtepunt gekend. Hoewel in die periode vrijwel elke boer, knecht en ambachtsman op Walcheren, Zuid-Beveland en West-Zeeuwsch-Vlaan- deren een scheemes droeg, waarvan veel

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1997 | | pagina 27